Les 337
(3 december)
Mijn zondeloosheid beschermt me tegen alle kwaad.
1. Mijn zondeloosheid verzekert me volmaakte vrede, eeuwigdurende veiligheid, oneindige liefde, eeuwig vrij zijn van elke gedachte aan verlies, totale bevrijding van lijden. En alleen in een staat van geluk kan ik verkeren, omdat alleen geluk mij gegeven is. Wat moet ik doen om te weten dat dit alles mijn deel is? Ik moet de Verzoening voor mezelf aanvaarden, en meer niet. God heeft alles al gedaan wat gedaan moest worden. En ik moet leren dat ik van mezelf uit niets hoef te doen, want ik hoef alleen maar mijn Zelf te accepteren, mijn zondeloosheid, die voor mij geschapen en nu al van mij is, om te voelen dat Gods Liefde mij beschermt tegen alle kwaad, om te begrijpen dat mijn Vader Zijn Zoon liefheeft, om te weten dat ik de Zoon ben van wie mijn Vader houdt.
2. U, die mij in zondeloosheid geschapen hebt, vergist Zich niet omtrent wat ik ben. Ik vergiste me toen ik dacht dat ik zondigde, maar ik aanvaard de Verzoening voor mezelf. Vader, mijn droom is nu ten einde. Amen.
Toelichting:
Deze les zegt dat we niets anders hoeven te doen dan de Verzoening voor onszelf te aanvaarden, en dat er slechts twee stappen nodig zijn om volmaakt geluk te kennen (1:4-6):
- Ons realiseren dat we van onszelf uit niets hoeven te doen
- Accepteren dat God alles al heeft gedaan.
Alle verwarring en ongemak die we ervaren als we een spiritueel pad beginnen te volgen, worden veroorzaakt door het idee dat we iets missen (wat niet zo is, zie stap 2) en dat we daarom iets moeten doen om het te krijgen (wat niet zo is, zie stap 1).
We voelen ons ongelukkig en daarom denken we dat we op zoek moeten naar geluk. Maar ongelukkig zijn is geen toestand van gemis, het is een toestand van ontkenning. We ontkennen geluk, wat in werkelijkheid onze natuurlijke staat van zijn is. We blokkeren ons bewustzijn van de aanwezigheid van liefde. We bedekken de vreugde over onze ware aard met een laagje onvervuldheid. We denken dat de oplossing gevonden kan worden door iets te doen, maar de oplossing is juist om niets meer te doen, om te stoppen met alle activiteiten die ons geluk verduisteren.
Dit is een van de waarden van meditatie. Als we regelmatig even stoppen met onze mentale activiteiten, voelen we ons vaak ineens gelukkig. Dat komt doordat we altijd gelukkig zijn, maar met onze gedachten voortdurend een gevoel van ongelukkig zijn oproepen. Stop die gedachten, en het geluk schijnt er doorheen. Schuif de wolken opzij en de zon is er.
We hebben onszelf geleerd dat deze onafgebroken mentale activiteit is wie we zijn. Het loslaten van die activiteit is een enorme bedreiging voor het ego. Als je dat doet blijft er niets over, zegt het ego. Maar het ego liegt. Het enige wat we hoeven te doen is stoppen met iets te doen. Wat we zijn, zonder enige activiteit, is genoeg om in contact te komen met volmaakt en onafgebroken geluk.
Oefeninstructies:
DOEL
De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.
Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.
Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.
LEZEN VAN DE LESSEN
De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.
Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:
- De toelichting op het idee:
Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.
- Het gebed:
OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE
Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).
Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183, 184 en Naam van God meditatie.
UURLIJKSE HERINNERING
Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.
REGELMATIGE HERHALINGEN
Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).
ANTWOORD OP VERLEIDINGEN
Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:
Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).
Als je ergens door van streek raakt, stel dan vast welke behoefte achter dat gevoel zit en zeg: “Ik denk dat ik ..... nodig heb, maar ik heb niets nodig dan de waarheid.”
LEZEN VAN DE “WAT IS HET EGO”-TEKST
Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is het ego”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).
OEFENSUGGESTIE
Denk aan wat je gisteren zoal hebt gedaan en vraag jezelf bij elke situatie af:
Dacht ik hierbij: ‘Als ik dit goed doe, dan blijf ik vrij van schuld (met andere woorden: dan verlos ik mezelf)?’
Als het antwoord ‘ja’ is, vraag dan: ‘Waar probeerde ik mezelf van te verlossen?’ Concentreer je dan op het bewustzijn dat je zondeloos bent en dat er niets is om van verlost te worden, omdat “God alles al [heeft] gedaan wat gedaan moest worden” (1:5).
•••
SAMENVATTING
- Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
- Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
- ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
- Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
- Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
- Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
- Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is het ego”- tekst.
Wat is het ego 7:
Deel 7: WdII.12.4:1
1. Het ego is afgoderij, het teken van een beperkt en afgescheiden zelf, geboren in een lichaam, en gedoemd te lijden en zijn leven te eindigen in de dood. Het is de ‘wil’ die de Wil van God als vijand ziet en een vorm aanneemt waarin die wordt ontkend. Het ego is het ‘bewijs’ dat kracht zwak is en liefde angstwekkend, dat leven in werkelijkheid de dood is en dat alleen waar is wat tegengesteld is aan God.
2. Het ego is waanzinnig. Vol angst staat het buiten het Alomtegen-woordige, los van het Al, en afgescheiden van het Oneindige. In zijn waanzin denkt het dat het God Zelf overwonnen heeft. En in zijn vreselijke autonomie ‘ziet’ het dat de Wil van God vernietigd is. Het droomt van straf en beeft voor de figuren in zijn dromen, zijn vijanden die eropuit zijn het te vermoorden voordat het zijn veiligheid zeker kan stellen door hen aan te vallen.
3. De Zoon van God is egoloos. Kan hij weet hebben van waanzin en de dood van God, wanneer hij in Hem verblijft? Kan hij weet hebben van lijden en verdriet, wanneer hij in eeuwige vreugde leeft? Kan hij weet hebben van angst en straf, zonde en schuld, haat en aanval, wanneer al wat hem omringt eeuwigdurende vrede is, voor altijd vrij van conflict en onverstoord, in de diepste stilte en rust?
"De werkelijkheid kennen betekent het ego en zijn gedachten niet zien, en evenmin zijn werken, zijn daden, zijn wetten en zijn overtuigingen, zijn dromen, zijn hoop, zijn plannen voor zijn verlossing, en de prijs die het geloof daarin met zich meebrengt."
In lijden uitgedrukt is de prijs voor het vertrouwen erin zo immens dat de kruisiging van Gods Zoon dagelijks in zijn verduisterd heiligdom wordt opgedragen, en er bloed moet vloeien voor het altaar waar zijn ziekelijke volgelingen zich klaarmaken om te sterven.
5. Maar één lelie van vergeving zal de duisternis veranderen in licht, en het altaar gewijd aan illusies veranderen in het heiligdom van het Leven zelf. En vrede zal voor altijd terugkeren in de heilige denkgeesten die God geschapen heeft als Zijn Zoon, Zijn woonplaats, Zijn vreugde en Zijn liefde, volkomen de Zijne, en volkomen één met Hem.
Het kennen van de werkelijkheid betekent eenvoudig: geen illusies zien. Zonder illusies die haar bedekken is de werkelijkheid vanzelfsprekend. Daarom hoeven we niets te doen (WdII.337.1:6). We hoeven de werkelijkheid niet te maken. We hoeven onszelf niet zondeloos te maken, of gelukkig, of vredig. We hoeven alleen maar op te houden met het zien van datgene wat het zien van de werkelijkheid belemmert: het ego en alles wat daarmee te maken heeft.
De eerste zin van alinea 4 bevat een opsomming van alle aspecten van het ego die we niet moeten zien. We hebben die opsomming nodig, want als de les alleen zou zeggen: “het kennen van de werkelijkheid betekent het ego niet zien”, zouden we niet precies weten wat de bedoeling is. Door alles te noemen wat gerelateerd is aan het ego – zijn gedachten, werken en daden, zijn wetten en overtuigingen, zijn dromen en hoop, zijn plannen voor verlossing en de prijs die het geloof daarin met zich meebrengt (4:1) – begrijpen we waarschijnlijker beter wat het betekent om het ego niet te zien. Niet alleen de daden van het ego moeten worden uitgebannen, maar ook alles wat deze daden aanstuurt.
Ik word vooral geraakt door “zijn plannen voor verlossing”. Het ego heeft veel plannen om ons uit de ellende te halen waarin we ons denken te bevinden. Maar in feite is er geen ellende, we hebben de werkelijkheid alleen bedekt met illusies en de werkelijkheid is er nog steeds. We hoeven helemaal niets te doen om haar te vinden. We hoeven geen plannen te maken om verlost te worden, dat maakt het ego alleen maar sterker. Zoals les 337 zegt, moeten we begrijpen “dat ik van mezelf uit niets hoef te doen, want ik hoef alleen maar mijn Zelf te accepteren, mijn zondeloosheid, die voor mij geschapen en nu al van mij is, om te voelen dat Gods Liefde mij beschermt tegen alle kwaad” (WdII.337.1:6).