Les 166
(15 juni)
Aan mij zijn de gaven van God toevertrouwd.
1. Alles is jou gegeven. Gods vertrouwen in jou is grenzeloos. Hij kent Zijn Zoon. Hij geeft zonder uitzondering en houdt niets achter wat tot jouw geluk bijdragen kan. En toch, tenzij jouw wil één is met de Zijne, worden Zijn gaven niet ontvangen. 6Maar wat doet jou denken dat er een andere wil is dan de Zijne?
2. Dit is de paradox die ten grondslag ligt aan het maken van de wereld. Deze wereld is niet de Wil van God en dus is ze niet werkelijk. Toch moeten zij die denken dat ze werkelijk is, nog altijd geloven dat er een andere wil is, een die leidt tot gevolgen tegengesteld aan die Hij wil. Onmogelijk inderdaad, maar elke denkgeest die de wereld beziet en haar zeker, solide, betrouwbaar en waar acht, gelooft in twee scheppers, of in één: alleen zichzelf. Maar nooit in één God.
3. De gaven van God zijn onaanvaardbaar voor iemand die er zulke vreemde overtuigingen op nahoudt. Hij moet wel geloven dat het aannemen van Gods gaven, hoe zichtbaar die misschien ook worden, hoe dringend hij misschien ook wordt opgeroepen ze als de zijne op te eisen, gelijkstaat aan te worden gedwongen tot verraad aan zichzelf. Hij moet de aanwezigheid ervan ontkennen, de waarheid tegenspreken en lijden om de wereld die hij heeft gemaakt in stand te houden.
4. Dit is het enige thuis dat hij meent te kennen. Dit is de enige veiligheid die hij gelooft te kunnen vinden. Zonder de wereld die hij gemaakt heeft, is hij een uitgestotene, dakloos en bang. Hij beseft niet dat hij juist hier echt bang is en dakloos eveneens, een uitgestotene, zo ver van huis en zo lang al rondzwervend, dat hij niet beseft dat hij vergeten is waarvandaan hij kwam, waarheen hij gaat en zelfs wie hij werkelijk is.
5. Toch wordt hij op zijn eenzame, zinloze zwerftochten vergezeld door de gaven van God, zonder dat hij daar enig weet van heeft. Hij kan ze niet kwijtraken. Maar hij zal niet kijken naar wat hem gegeven is. Hij zwerft voort, zich bewust van de nutteloosheid die hij overal om zich heen ziet, terwijl hij merkt hoe het weinige dat hij heeft alleen maar slinkt, terwijl hij voortgaat op weg naar nergens. Toch zwerft hij verder in armoe en ellende, alleen, hoewel God hem vergezelt en een zo grote schat de zijne is dat de waarde van alles wat de wereld bevat wegvalt tegenover de grootsheid hiervan.
6. Hij lijkt een zielige figuur, vermoeid en afgetobd, in vodden gehuld en met bloedende voeten, geschramd door de rotsige weg die hij bewandelt. Er is niemand die zich niet met hem vereenzelvigd heeft, want ieder die hier komt heeft het pad gevolgd dat hij volgt, en heeft mislukking en hopeloosheid gevoeld zoals hij die nu voelt. Maar is hij werkelijk tragisch, wanneer je ziet dat hij de weg volgt die hij gekozen heeft, en zich slechts hoeft te realiseren Wie hem vergezelt en zijn schatten hoeft te ontsluiten om vrij te zijn?
7. Dit is het zelf dat jij gekozen hebt, dat jij gemaakt hebt als vervanging van de werkelijkheid. Dit is het zelf dat jij met je leven verdedigt tegen alle redelijkheid, ieder bewijs en alle getuigen met bewijsmateriaal dat aantoont dat jij dit niet bent. Jij bent doof voor hen. Je gaat verder op jouw gebaande weg, met je ogen neergeslagen uit vrees dat je misschien een glimp van de waarheid op zou vangen, verlost zou worden van zelfmisleiding en worden bevrijd.
8. Je krimpt vol angst ineen, uit vrees dat je de aanraking van Christus op je schouder zou voelen en je Zijn zachte hand bemerken zou, die jou maant naar je geschenken te kijken. Hoe zou je dan jouw armoede in ballingschap kunnen verkondigen? Hij zou je doen lachen om dit beeld van jezelf. Waar blijft zelfmedelijden dan? En wat blijft er over van de hele tragedie die jij hebt proberen te construeren voor hem aan wie God alleen vreugde heeft toebedacht?
9. Je oeroude angst is nu over je gekomen en gerechtigheid heeft jou eindelijk ingehaald. De hand van Christus heeft jouw schouder aangeraakt en je voelt dat jij niet alleen bent. Je denkt zelfs dat het ellendige zelf, waarvan je dacht dat jij dat was, misschien niet jouw Identiteit is. Misschien is Gods Woord waarachtiger dan het jouwe. Misschien zijn Zijn gaven aan jou wel echt. Misschien is Hij niet geheel om de tuin geleid door jouw plan om Zijn Zoon in diepe vergetelheid te houden, en zonder jouw Zelf de weg te gaan die jij gekozen hebt.
10. Gods Wil verzet zich niet. Die is er eenvoudig. Het is God niet die jij gevangen hebt gezet in je plan jouw Zelf te verliezen. Hij heeft geen weet van een plan dat zo vreemd is aan Zijn Wil. Er was een nood die Hij niet begreep, waarop Hij een Antwoord gaf. Dat is alles. En jij aan wie dit Antwoord gegeven werd, hebt niets anders meer nodig.
11. Nu leven we, want nu kunnen we niet sterven. Het verlangen naar de dood is beantwoord, en de blik die ernaar keek is nu vervangen door een visie die ziet dat jij niet bent wat je voorwendt te zijn. Er vergezelt jou Iemand die mild al jouw angsten beantwoordt met dit ene meedogende weerwoord: ‘Zo is het niet.’ Hij wijst op alle gaven waarover jij beschikt, telkens wanneer de gedachte aan armoede jou benauwt, en spreekt van Zijn Gezelschap wanneer jij jezelf als bang en eenzaam ziet.
12. Maar Hij herinnert jou aan nog iets anders wat jij vergeten was. Want Zijn aanraking heeft jou gemaakt zoals Hij. De gaven die jij hebt, zijn niet voor jou alleen. Wat Hij jou is komen aanbieden, moet jij nu leren geven. Dit is de les die Zijn geven in zich bergt, want Hij heeft jou verlost van de eenzaamheid die jij poogde te maken om je daarin te verschuilen voor God. Hij heeft je aan alle gaven herinnerd die God jou gegeven heeft. Ook maakt Hij duidelijk wat jouw wil wordt, wanneer jij deze gaven aanvaardt en erkent dat ze de jouwe zijn.
13. De gaven zijn van jou, aan jouw zorg toevertrouwd om aan allen te geven die de eenzame weg verkozen hebben waaraan jij bent ontsnapt. Ze begrijpen niet dat ze slechts hun wensen volgen. Jij bent het die hen nu onderwijst. Want jij hebt van Christus geleerd dat er een andere weg is die ze kunnen gaan. Onderwijs hen door hun het geluk te laten zien dat tot diegenen komt die de aanraking van Christus voelen en Gods gaven erkennen. Laat verdriet jou niet verleiden om ontrouw te zijn aan wat jou is toevertrouwd.
14. Jouw zuchten zullen nu een verraad zijn aan de hoop van hen die zich voor hun bevrijding tot jou wenden. Jouw tranen zijn die van hen. Als jij ziek bent, houd je slechts hun genezing tegen. Waar jij bang voor bent, leert hen alleen dat hun angsten gerechtvaardigd zijn. Jouw hand wordt de gever van de aanraking van Christus, jouw verandering van denken wordt het bewijs dat wie Gods gaven aanneemt, nooit onder iets lijden kan. Jou wordt toevertrouwd de wereld te bevrijden van pijn.
15. Verraad haar niet. Word het levende bewijs van wat de aanraking van Christus iedereen kan geven. God heeft jou al Zijn gaven toevertrouwd. Getuig er in je blijdschap van hoezeer de denkgeest transformeert die ervoor kiest Zijn gaven te aanvaarden en de aanraking van Christus te voelen. Dat is jouw missie nu. Want God vertrouwt het geven van Zijn gaven toe aan allen die ze hebben ontvangen. Hij heeft Zijn vreugde met jou gedeeld. En nu ga jij die met de wereld delen.
Toelichting:
Deze les probeert ons er opnieuw van te overtuigen dat we vooruit moeten blijven gaan, voorbij de illusie van onszelf waarmee we genoegen hebben genomen. Ze opent met het idee dat God ons zozeer vertrouwt dat Hij ons alles heeft gegeven. Echt alles. Hij kent Zijn Zoon en omdat Hij ons kent, geeft hij ons alles, zonder uitzondering. Zijn vertrouwen in ons is grenzeloos. We betwijfelen onze eigen zekerheid, maar op die van God kunnen we rekenen. Ik vertrouw Gods vertrouwen in mij.
We zijn bang dat vertrouwen op God verraad is aan onszelf (3:2). We zijn gehecht aan de wereld die we hebben gemaakt. Door toe te geven dat deze niet werkelijk is, lijken we onszelf te verraden. Zelfs als we inmiddels geloven dat we Gods medescheppers zijn en dat we een volmaakte wereld kunnen scheppen, kunnen we ons toch nog vastklampen aan het idee dat we ongedaan kunnen maken wat God heeft geschapen, dat we Zijn schepping kunnen verwoesten en haar volmaaktheid kunnen vernietigen. Want het idee dat onze acties, onze zonden, onze ontkenningen, onze twijfels enzovoort, geen enkel effect hebben, is vernederend voor het ego. We spreken dus de waarheid van de Hemel tegen, om te behouden wat we gemaakt hebben.
Een deel van ons wil een “tragische figuur” zijn, zoals een held of heldin in een opera (zie alinea 6). We willen kunnen zeggen: “Zie hoe dapper ik de speerpunten en pijlen van het bittere noodlot weersta”. We denken onbewust dat zonder “het bittere noodlot” onze dapperheid verdwijnt. Als we naar het ego luisteren is dit de manier waarop we onszelf willen zien. Als zo’n zielige figuur. Arme ik, “zo vermoeid en afgetobd, in vodden gehuld” (6:1), beroofd van alles. We hebben ons allemaal met deze figuur geïdentificeerd:
Er is niemand die zich niet met hem vereenzelvigd heeft, want ieder die hier komt heeft het pad gevolgd dat hij volgt, en heeft mislukking en hopeloosheid gevoeld zoals hij die nu voelt (6:2).
We weten waar dit over gaat. We hebben het meegemaakt, of misschien maken we het nu wel mee. We weten wat “mislukking en hopeloosheid” betekenen, we hebben het gevoeld.
Maar is hij werkelijk tragisch, wanneer je ziet dat hij de weg volgt die hij gekozen heeft, en zich slechts hoeft te realiseren Wie hem vergezelt en zijn schatten hoeft te ontsluiten om vrij te zijn? (6:3).
Is hij, de tragische held, zijn jij en ik werkelijk tragisch? Of zijn we alleen maar dwaas? Begaan we alleen maar een domme vergissing? Als we inzien dat we deze weg kiezen en een andere keuze kunnen maken, kunnen we ons lijden dan nog als tragisch beschouwen? “Dit is het zelf dat jij gekozen hebt, dat jij gemaakt hebt als vervanging van de werkelijkheid” (7:1). Dit is het ego waar we voor gekozen hebben. Dit is hoe we onszelf zien. Dit is het zelf dat we verdedigen. Dit is de persoon die we geworden zijn en we verzetten ons tegen elk bewijs en elke getuigenis dat dit niet is wat we zijn. Jezus roept ons op om de slachtofferrol op te geven en te erkennen: “Ik ben niet het slachtoffer van de wereld die ik zie” (WdI.31.t).
Ik ben verantwoordelijk voor wat ik zie.
Ik kies de gevoelens die ik ervaar, en beslis welk doel ik bereiken wil. En ik vraag om alles wat mij lijkt te overkomen, en ontvang zoals ik heb gevraagd. (T21.II.2:3-5).
Wij zien onszelf als een tragische figuur, maar Jezus zegt: “Hij [Christus] zou je doen lachen om dit beeld van jezelf” (8:3). Jezus wil me aan het lachen maken! Hij is een humorist. Hij wil dat we lachen om het ego! Hij wil dat we de humor inzien van de tragische rol die we spelen, terwijl we de vrijheid hebben om te kiezen wat we zijn.
Waar blijft zelfmedelijden dan? En wat blijft er over van de hele tragedie die jij hebt proberen te construeren voor hem aan wie God alleen vreugde heeft toebedacht? (8:4-5).
Als we lachen om de tragische figuur die het ego is, verdwijnen het zelfmedelijden en de tragedie. Dan houdt de tragedie op te bestaan.
Alinea 9 beschrijft de fase waarin sommigen van ons zich inmiddels bevinden: we beginnen te beseffen dat we niet het ego zijn. Deze les beschrijft de verschillende niveaus van onze ontwikkeling. Eerst richt ze zich op de persoon die verborgen zit in de tragische ego-illusie; vervolgens op de persoon die begint te beseffen dat het tragische ego niet zijn ware Identiteit is; en tenslotte op de persoon die heeft gezien en aanvaard dat hij niet de persoon is die hij voorwendt te zijn (11:2).
In alinea 9 zien we de persoon in de tussenfase: gebroken, angstig, bijna onder vuur genomen door God, Die hij zijn hele leven heeft vermeden. Laten we eens luisteren naar onze reacties wanneer Jezus ons aan het lachen probeert te maken.
We ervaren de Aanwezigheid van God waarvoor we ons verborgen hadden: “Je oeroude angst is nu over je gekomen en gerechtigheid heeft jou eindelijk ingehaald” (9:1).
Wij: O jee! Het is God! Nu gaan we het krijgen!
Jezus: Het is dwaas om bang te zijn voor God. Het is dwaas om te denken dat Hij je vijand is en je pijn wil doen. Wat een lachwekkend idee: bang zijn voor God!
De les: “De hand van Christus heeft jouw schouder aangeraakt...” (9:2).
Wij: Wat was dat voor een raar gevoel? Jezus... was dat Christus? Is dat Zijn stem in mijn denkgeest? Volgens mij ben ik gek aan het worden.
Jezus: Het is je broeder en hij wil je naar huis brengen. Het is belachelijk om bang voor hem te zijn!
De les: “... en je voelt dat jij niet alleen bent” (9:2).
Wij: Ik weet niet of ik het wel prettig vind dat er altijd iemand bij me is en over mijn schouder meekijkt.
Jezus: Wat een grappige gedachte! Ik ben je Trooster en Leraar, niet je rechter. Het is raar om te denken dat je liever alleen bent.
De les: “Je denkt zelfs dat het ellendige zelf, waarvan je dacht dat jij dat was, misschien niet jouw Identiteit is. Misschien is Gods Woord waarachtiger dan het jouwe” (9:3-4).
Wij: Ik kan niet geloven dat ik begin te twijfelen aan wat ik mijn hele leven heb geloofd! Ik moet krankzinnig zijn!
Jezus: Wie heeft de meeste kans om gelijk te hebben: jij of God? Wees reëel!
De les: “Misschien zijn Zijn gaven aan jou wel echt” (9:5).
Wij: Jaja, en misschien is het alleen verbeelding.
Jezus: Maar stel dat ze echt zijn, die gaven. Is het niet dom om dat niet uit te zoeken?
De les: “Misschien is Hij niet geheel om de tuin geleid door jouw plan om Zijn Zoon in diepe vergetelheid te houden, en zonder jouw Zelf de weg te gaan die jij gekozen hebt” (9:6).
Wij: Jaja, en misschien is dat wél zo. Misschien heb ik het zo verprutst dat zelfs God er niets meer aan kan doen.
Jezus: Dat is pas echt grappig! Jij die God te slim af bent? Maar natuurlijk! Wat een schitterend idee! God besluit dat Hij iets wil en jij voorkomt dat dat gebeurt?!
Wij: Maar als ik Hem níét te slim af ben, dan ben ik nog steeds zoals Hij mij heeft gemaakt. Ik weet niet of ik wel op wil geven wat ik altijd over mezelf heb geloofd. Ik voel me bedreigd.
Jezus: Oké, blijf dan maar geloven in het beeld dat je altijd van jezelf hebt gehad. Je hebt het altijd fijn gevonden om zo te zijn, nietwaar? God zal het niet aanvechten.
De les: “Gods Wil verzet zich niet. Die is er eenvoudig” (10:1-2).
Wij vechten niet met God en Hij vecht niet met ons. Hij vecht niet. Hij verzet zich niet. Hij Is. De gedachte dat we van Hem gescheiden zijn is even dwaas als het besluit van een druppel water dat hij geen deel uitmaakt van de oceaan, of de keuze van een leeuw om een muis te zijn. Wij proberen te zijn wat we niet zijn, en dat veroorzaakt spanning, terwijl het alleen maar een hartelijk gelach zou moeten veroorzaken. Het gevecht komt alleen van onze kant en we vechten tegen een niet-bestaande vijand. Wij zijn het Antwoord op al onze vragen. Er is niets om bang voor te zijn. De waarheid over onszelf is wonderbaarlijk, niet beangstigend.
In de rest van deze les spreekt Jezus over drie dingen die we moeten weten: Ten eerste dat we, door de gaven die God ons heeft geschonken, heel, geheeld en compleet zijn. Ten tweede dat Hij ons met Zijn Aanwezigheid vergezelt op onze reis. En ten derde dat wij de gaven die we ontvangen hebben door moeten geven:
De gaven zijn van jou, aan jouw zorg toevertrouwd om aan allen te geven die de eenzame weg verkozen hebben waaraan jij bent ontsnapt (13:1).
In zekere zin zijn dit de drie hoofdlijnen van het leerplan van Een cursus in wonderen. Ten eerste: herkennen van de natuur van ons ware Zelf, de heiligheid en vreugde van ons zijn. Ten tweede: de zekerheid van Zijn metgezelschap, de hulp die we nodig hebben bij het afleggen van onze weg. En ten derde dat onze ware natuur gevend en liefdevol is. We dienen de gaven die we ontvangen hebben door te geven. We dienen de wereld te onderwijzen door haar het geluk te laten zien “dat tot diegenen komt die de aanraking van Christus voelen en Gods gaven erkennen” (13:5). Dat is onze missie: gelukkig zijn. “Jouw verandering van denken wordt het bewijs dat wie Gods gaven aanneemt, nooit onder iets lijden kan” (14:5).
Word het levende bewijs van wat de aanraking van Christus iedereen kan geven. God heeft jou al Zijn gaven toevertrouwd. Getuig er in je blijdschap van hoezeer de denkgeest transformeert die ervoor kiest Zijn gaven te aanvaarden en de aanraking van Christus te voelen. Dat is jouw missie nu (15:2-5).
Erken Zijn gaven. Voel Zijn aanraking. En deel Zijn gaven met de wereld door middel van je geluk. Dat zijn de drie fasen van onze weg. Laat de slachtofferrol vallen en neem de verantwoordelijkheid op je als bron van je eigen leven. Kies de Hemel in plaats van de hel, vraag je Metgezel om Zijn hulp. En wees het bewijs van de werkelijkheid van de Hemel door jouw stralende vreugde en de weigering om hoe dan ook te lijden.
Oefeninstructies:
DOEL
De gaven van God geven aan hen die nog de eenzame weg gaan die jij achter je begint te laten. Door jouw geluk demonstreren wat het betekent om de gaven van God te aanvaarden.
OEFENING
’s Morgens en ’s avonds, minimaal vijf minuten en in het ideale geval dertig minuten of meer.
Een suggestie mijnerzijds: Neem de tijd om de aanraking van Christus te voelen.
Je hebt een vals zelf gemaakt, dat vergeleken kan worden met een mentaal zieke dakloze (zie 4:4). Als gevolg daarvan zwerf je eenzaam en verpauperd rond. Laat je tijdens je meditatie door Christus op je schouder tikken en je ervan verzekeren dat je niet alleen en berooid bent. Onderga de vreugde die zijn aanraking je geeft.
Dit zal je voorbereiden op een dag waarop jouw hand de gever van de aanraking van Christus wordt (14:5) en de “daklozen” om je heen eraan herinnert dat ze niet alleen en berooid zijn. Dit doe je in de eerste plaats door de vreugde te demonstreren die je van Christus hebt ontvangen. “Getuig er in je blijdschap van hoezeer de denkgeest transformeert die ervoor kiest Zijn gaven te aanvaarden en de aanraking van Christus te voelen” (15:4).
HERHALINGEN
Een of twee minuten op elk heel uur, of korter wanneer de omstandigheden dat niet toelaten.
Herhaal het idee en probeer de aanraking van Christus te voelen. Dank God dan voor de gaven die Hij in het afgelopen uur in jouw handen heeft gelegd. En vraag Hem hoe Hij wil dat je deze gaven het komende uur doorgeeft.
ANTWOORD OP VERLEIDINGEN
Herhaal het idee zodra je in de verleiding komt om je zorgen te maken, of je angstig, verdrietig of moedeloos te voelen. Deze gevoelens bedreigen je vertrouwen en je missie. Als je bang bent, hoor Christus dan zeggen: “Zo is het niet” (11:3). Als je je berooid voelt, laat Hem dan zijn gaven aan je tonen. Als je je eenzaam voelt, hoor Hem dan spreken over zijn gezelschap.