Onderscheid maken tussen het waardevolle en het waardeloze:
Les 133, “Ik zal geen waarde geven aan wat geen enkele waarde heeft”, is een boeiende en belangrijke les. Ze bevat vier criteria of toetsstenen voor het maken van een keuze tussen het waardevolle en het waardeloze.
Op het eerste gezicht lijken deze criteria een praktisch hulpmiddel bij het nemen van de juiste beslissingen, maar veel Cursusstudenten weten toch niet zo goed hoe ze moeten worden toegepast op de concrete situaties in hun leven. Daarom wil ik dat in dit artikel graag uitleggen.
De aanwijzingen in deze les zijn niet bedoeld om ons te leren welke beslissingen we in deze wereld moeten nemen. Ze vertellen ons niet wat we in een bepaalde situatie wel of niet moeten doen. In plaats daarvan helpen ze ons vast te stellen wat de inhoud is achter de vorm van zo’n situatie.
Laten we als voorbeeld nemen dat ik besluit een vriend uit te nodigen om met mij uit eten te gaan. Wat zegt les 133 over die beslissing?
De twee wetten
Om te beginnen zegt deze les dat er twee onveranderlijke wetten zijn met betrekking tot onze keuzes, waaraan we ons niet aan kunnen onttrekken. Daar hebben we dus geen keuze in.
De eerste wet zegt dat we binnen het kader van de uiterlijke vorm (in mijn voorbeeld uit eten gaan) kunnen kiezen uit twee denksystemen: dat van de Heilige Geest of dat van het ego, die beide een andere inhoud vertegenwoordigen. Hoeveel opties we ook denken te hebben, dit zijn de enige twee mogelijkheden.
De tweede wet zegt dat de keuze voor het denksysteem van de Heilige Geest ons alles zal geven, terwijl de keuze voor het ego ons absoluut niets zal opleveren. Met andere woorden: met betrekking tot mijn besluit om met mijn vriend uit eten te gaan heb ik de keuze tussen alles of niets.
De vraag is nu: Hoe weet ik voor wie ik kies? Er is geen boek waarin ik kan opzoeken of uit eten gaan met een vriend een keuze is voor het ego of juist niet. Hoe kan ik dus herkennen of ik, achter de vorm van het etentje, kies voor de inhoud van de Heilige Geest of voor die van het ego?
De vier criteria
Op dit punt komen de vier criteria aan de orde. Hun doel is ons te helpen herkennen welk van de twee alternatieven we kiezen. Daarbij gaat het er niet om welke vorm we hebben gekozen, maar waarom we die vorm hebben gekozen. Wat is de werkelijke reden? Wat willen we in feite hebben?
Laten we de vier criteria eens doornemen en elk ervan toepassen op mijn voorbeeld. We zullen zien dat het ene criterium tot het volgende leidt en dat ze samen een geïntegreerd, samenhangend geheel vormen.
1. ”Als je iets kiest dat niet voor altijd blijft bestaan, heeft wat je gekozen hebt geen waarde” (6:1).
Als ik kies om uit eten te gaan met een vriend, waar kies ik dan werkelijk voor? Wat wil ik in feite hebben? Zoals ieder normaal mens wil ik lekker eten, een goed gesprek en prettig gezelschap. Blijft een van deze dingen eeuwig bestaan? Nee. Het eten is in een half uur tijd op, het gesprek is aan het eind van de avond afgelopen en het gezelschap is prettig zolang de ander er is. Het is allemaal eindig en hoort dus thuis in de categorie “waardeloos”. Door dit te kiezen heb ik gekozen voor “niets”.
2. “Als je ervoor kiest iets van iemand anders weg te nemen, zul jij niets overhouden” (7:1).
Dit criterium is op een subtiele manier verbonden met het eerste. Als hetgeen ik wil hebben zich buiten mezelf bevindt, wordt het meestal van iemand anders weggenomen.
In het geval van mijn etentje: stel dat ik mijn vriend onder druk heb gezet om met me mee te gaan en hij heeft toegestemd, hoewel hij andere plannen had. Ik heb dus niet alleen iets weggenomen van hem, maar ook van degenen die hij moest negeren om tijd met mij door te brengen. Misschien heb ik hem op een subtiele manier laten merken dat ik hem, als hij geen prettig gezelschap voor me zou zijn, zou straffen met boosheid, verwijt, norsheid of teruggetrokkenheid. Ook in dit opzicht heb ik dus iets van hem weggenomen. Misschien had ik het geld dat ik aan het eten heb besteed beter aan een minder oppervlakkig doel kunnen schenken. Misschien heb ik de vriendelijkheid en inspanningen van de ober aangenomen zonder hem daarvoor te bedanken met een goede fooi.
Kortom, als ik iets zoek buiten mezelf is het vanzelfsprekend dat ik dit wegneem van de huidige bezitter om het zelf te hebben. Zo werkt het als ik iets wil hebben wat de ogen van mijn lichaam zien. Iets wegnemen van een ander is tevens het bewijs dat ik in feite voor “niets” heb gekozen. Waarom? Omdat ik, als ik iets van iemand heb weggenomen, in het juist gerichte deel van mijn denkgeest mijn eigen hof van justitie bijeenroep. In die rechtbank veroordeel ik mezelf als onwaardig om de gaven van God te ontvangen. Dat zijn de enige geschenken die ik echt wil, maar ik ben ervan overtuigd dat ik te zondig ben om ze te ontvangen. Ik heb immers mijn broeder bestolen. Hoewel Gods gaven in me zijn zie ik ze niet, want een zondaar zoals ik kan ze niet hebben. En zonder deze gaven heb ik niets. Met andere woorden: als ik iets wegneem van een ander eindig ik met het gevoel niets te verdienen en niets te hebben.
3. “Waarom heeft de keuze die jij maakt waarde voor jou? Welk doel dient ze?” (8:2,4).
Dit betekent: proberen we bij het maken van onze keuzes de doelen van het ego te dienen of die van de Heilige Geest? Dit klinkt nog steeds een beetje vaag, maar wordt duidelijker als we het bekijken in het licht van de twee voorgaande criteria. Als we iets zoeken in de buitenwereld (zoals, in mijn voorbeeld, tijd en aandacht) en proberen dat weg te nemen van iemand anders, dienen we de doelen van het ego. We proberen onze behoeften te vervullen ten koste van iemand anders. Dit noemen we gewoonlijk egoïsme of eigenbelang. Daar gaat het volgens mij bij dit criterium om. Vervul je de behoeften van het ego ten koste van de behoeften van anderen? Zijn je motieven liefdevol of egocentrisch?
Op dit punt misleiden we onszelf het gemakkelijkst (8:5). Ben je echt bereid om toe te geven hoe zelfzuchtig je motieven zijn? Ben je volkomen eerlijk over de redenen waarom je doet wat je doet? Probeer je niet automatisch een aureool van onschuld te leggen rond je pogingen om het ego te dienen? Want dat is precies wat we volgens deze les doen (8:7).
Laten we teruggaan naar het voorbeeld van het etentje. Waarom organiseerde ik dat werkelijk? Anders gezegd: wiens behoeften probeerde ik te vervullen? Zoals we al zagen waren dat die van mezelf, niet die van mijn vriend. Het ging om mij – mijn plezier, mijn welbehagen, mijn voldoening. Maar wil ik dat toegeven? Nee. Ik doe mijn best om dat lelijke feit te bedekken met een vernisje van liefde, gulheid, zorgzaamheid en onbaatzuchtigheid. Daarmee kan ik anderen – en vooral mezelf misschien om de tuin leiden, maar diep in mezelf weet ik precies waarom ik deed wat ik deed. Op die zuivere, eerlijke plaats in mijn denkgeest zie ik mijn werkelijke motieven en besef ik hoe onoprecht en zelfzuchtig ze in werkelijkheid zijn. Daar voel ik dat ik heb geïnvesteerd in het ego en daarmee de handlanger van de duivel ben geworden. Ik kan wat ik gedaan heb dus niet zien als een onschuldige vergissing; ik zie het als een echte zonde. De volgende tekst drukt dit precies uit:
Maar alhoewel hij probeert het aureool van het ego helder voor ogen te houden, moet hij toch wel de vlekkerige randen en de roestige kern ervan zien. Zijn vergissingen, die geen uitwerking hebben, lijken hem zonden toe, omdat hij de vlekken als iets van hemzelf beschouwt, de roest als een teken van diepe onwaardigheid in hemzelf (10:1-2).
Met andere woorden: er is hier sprake van een dubbele misleiding. Aan de oppervlakte misleid ik mezelf door te denken dat mijn motieven onschuldig en onbaatzuchtig zijn, terwijl ik diep in mezelf weet ik dat ik mijn eigen behoeften vervul. En vervolgens misleid ik mezelf door te denken dat ik, door het ego te dienen, iets dien dat werkelijk bestaat en mij daarmee identificeer (ik beschouw “de vlekken en de roest” als iets van mijzelf).
Als ik met dit gevoel uit de situatie kom, hoe kan ik dan iets verworven hebben? Door mijn keuze de doelen van het ego te dienen blijf ik in werkelijkheid achter met niets.
4. “Als jij je op een of andere manier schuldig voelt over je keuze, heb je toegestaan dat de doelen van het ego zich tussen de werkelijke alternatieven hebben ingeschoven” (11:2).
Kun je zien hoe de drie voorgaande criteria naar dit laatste criterium leiden? Als datgene wat je wilt hebben niet eeuwig duurt (criterium 1), heb je het waarschijnlijk op een subtiele (of helemaal niet zo’n subtiele!) manier weggenomen van een ander (criterium 2). En hoe goedbedoelend je het er voor jezelf ook uit laat zien, in je hart weet je dat je motieven zelfzuchtig zijn en dat je het ego dient (criterium 3). En daar voel je je schuldig over (criterium 4).
Schuld is het eindresultaat van dit proces, het bewijs dat de eerste drie criteria in het voordeel van het ego waren. In essentie is het ’t bewijs dat je hebt geprobeerd je “zelf” te behagen ten koste van het geluk van de ander.
Gekoppeld aan mijn voorbeeld van het etentje: als ik met mijn uitnodiging in feite mijn ego hebt gediend door iets van mijn vriend weg te nemen, kan ik aan het eind van de avond wel een goed gevoel hebben, maar daaronder ligt een gevoel van onrust. Hoe lekker het eten ook was, hoe interessant het gesprek, en hoe aardig mijn vriend, iets in mij voelt niet goed. Misschien ervaar ik het niet als schuld, maar dat is wel wat het is. Vanbinnen knaagt er iets aan me. Waarschijnlijk heb ik geen idee waar dat vandaan komt, maar wanneer de avond voorbij is blijft dat vervelende gevoel achter.
Is dat herkenbaar?
Deze les zegt dat we dit vierde criterium “het moeilijkst te geloven” vinden (11:1). En dat is waar. Je bent er zeker van dat je niets verkeerd hebt gedaan maar voelt je evengoed schuldig. Betekent dit dat je, zonder het te beseffen, wél iets verkeerd hebt gedaan?
Herinner je dat deze criteria je niet vertellen wat je in de vorm moet doen, ze vertellen je welke keuze je hebt gemaakt met betrekking tot de inhoud. Zelfs wanneer je gedrag juist en verantwoordelijk en fatsoenlijk was, betekent dat nog niet dat je motieven zuiver waren. En je motieven zijn de uitdrukking van de werkelijke inhoud van je keuze.
In mijn voorbeeld heb ik in feite mijn vriend opgeofferd om zelf iets te krijgen wat ik in deze wereld graag wilde hebben. Als ik had beseft dat het enige wat ik werkelijk verlang het zuivere, volmaakte geluk is waar iedereen deel van uitmaakt, zou er geen ruimte zijn voor schuld.
Dat ik mij schuldig voel betekent echter niet dat ik zondig ben. Schuld is zelfmisleiding. Als we schuld voelen zijn we alleen maar vergeten dat er slechts twee alternatieven zijn: alles of niets. We zijn misleid door het idee dat er een derde alternatief is: dat we de doelen van het ego kunnen dienen en evengoed alles kunnen hebben.
Tot zover de verkeerde keuze. Maar hoe zit het nu met de juiste keuze? Wat betekent het om te kiezen voor het denksysteem van de Heilige Geest en daarmee voor alles in plaats van voor niets?
Met betrekking tot mijn voorbeeld ga ik, als ik kies voor de Heilige Geest, niet uit eten vanwege het voedsel, een goed gesprek of prettig gezelschap, maar omdat ik mijn vriend wil ontmoeten als de eeuwige, schuldeloze Zoon van God. Dit breng ik tot uitdrukking in mijn vriendelijke woorden, mijn liefdevolle houding en mijn vrijgevige gebaren. Wat ik dan zoek en vind duurt eeuwig (criterium 1). Daar hoef ik niets voor van hem weg te nemen (criterium 2), omdat ik weet ik dat ik alles al heb: de gaven van God. Bovendien heb ik niet alleen niets genomen, ik heb ook iets gegeven: dat ik de eeuwigheid zie in mijn vriend zegent iedereen. Het helpt iedereen om te ontwaken tot de eeuwigheid in zichzelf. Iedereen wint dus door mijn keuze en niemand verliest. Dat betekent dat ik niet alleen mijn eigen belangen dien, oftewel mijn ego (criterium 3). En gezien dit alles is er geen enkele reden om mij schuldig te voelen (criterium 4). Kortom, ik heb de perfecte keuze gemaakt. Ik heb gekozen wat eeuwig duurt, waarvoor ik niets hoef te stelen, wat mij gelukkig maakt (de gaven van God) en wat me geen enkele schuld bezorgt. Ik heb gekozen wat volgens de Cursus de gelukkigste ervaring is die ik in deze wereld kan hebben:
Kun jij je voorstellen hoe mooi zij die jij vergeeft er voor jou uit zullen zien? In geen enkele fantasie heb je ooit zoiets lieflijks waargenomen. Niets van wat je hier ziet, of je nu slaapt of wakker bent, benadert ook maar enigszins zulke lieflijkheid. En niets zul jij zo waarderen als dit, en zal jou zo dierbaar zijn. Niets wat jij je herinnert dat jouw hart van vreugde deed zingen, heeft jou ooit ook maar de fractie van het geluk gebracht dat dit zicht jou brengen zal. Want je zult de Zoon van God zien (T17.II.1:1-6).
Door ervoor te kiezen de eeuwige werkelijkheid te zien in mijn broeder, heb ik gekozen voor alles.
Ik hoop dat dit artikel bijdraagt aan een beter begrip van hoe je de vier criteria van deze les kunt toepassen op de situaties in je leven. Nogmaals: de criteria zijn er niet om de vraag te beantwoorden wat we in de vorm moeten doen, maar welke inhoud achter de vorm we moeten kiezen.
De belangrijkste vraag is nu: zijn we bereid deze criteria te gaan gebruiken? Onderwerpen we onze keuzes voortaan aan deze toetsstenen? Tijdens de dagen waarop ik aan dit artikel werkte heb ik ondervonden dat het gebruik van deze criteria een ontnuchterend proces is. Het toepassen ervan betekent dat we geconfronteerd worden met het feit dat onze keuzes hoofdzakelijk worden geleid door het ego. Als ik kies om iets te doen en me voorstel hoe dat zal verlopen, zie ik gewoonlijk niet iets wat eeuwig duurt, of waarvoor ik niets van een ander hoef weg te nemen. En dat is wat deze criteria ons duidelijk willen maken: dat onze gebruikelijke keuzes, dag in dag uit, neerkomen op de keuze voor niets. Ze laten ons ook zien wat we beter kunnen kiezen: iets dat eeuwig duurt, dat we niet van een ander hoeven te af te pakken, dat niet het ego dient ten koste van anderen en dat ons niet opzadelt met schuld.
De toepassing van deze criteria betekent niet dat we gedwongen zijn om voortaan elke investering in lekker eten en een prettig gesprek op te geven. Nogmaals: het gaat niet om de vorm, maar om de inhoud achter de vorm. Dat kan betekenen dat we bepaalde keuzes niet meer maken, omdat duidelijk is geworden dat we daarmee alleen de doelen van het ego dienen. Veel dingen zullen we echter wel blijven doen, maar met een andere intentie. En dan zal de vorm steeds meer inhoud krijgen.