Door de cursus “gesanctioneerde” excuses om niet te oefenen:
Hoe komt het dat we zo vaak verzuimen om te oefenen op de manier zoals het Werkboek dat van ons vraagt?
In mijn ervaring reageren velen van ons op deze vraag met een spiritueel klinkend antwoord zoals: “Ik ervaar de Heilige Geest liever in het hier en nu, dan dit te laten afhangen van een bepaald tijdstip”. En de meest gehoorde “spirituele” reden om niet te oefenen is waarschijnlijk: “Het gaat om oefenen in vergeving en ik kan mezelf alleen vergeven als ik iets verkeerd doe”. Dergelijke verklaringen wekken de indruk dat je, juist door de Werkboeklessen niet te oefenen, de Cursus op een dieper niveau wel doet.
Het Werkboek bespreekt op twee plaatsen het fenomeen van door de Cursus “gesanctioneerde” excuses om niet te oefenen.
De eerste bespreking is in les 9. Dit is een van de lessen waarin we rondkijken in onze kamer en het idee van de dag toepassen op alles waar onze blik op valt. De les benadrukt dat “alles insluiten niet moet worden nagestreefd” en tegelijkertijd “uitdrukkelijk iets uitsluiten dient te worden vermeden” (WdI.9.5:1).
Vervolgens wordt gezegd:
Zorg ervoor dat je eerlijk bent met jezelf in het maken van dit onderscheid. Je kunt in de verleiding komen het te verdoezelen (WdI.9.5:2-3).
Met andere woorden: we moeten niet bewust naar alles willen kijken, maar anderzijds ook niet bewust vermijden om ergens naar te kijken. Stel je voor dat er een foto van je moeder aan de muur hangt en je kiest ervoor om de les daar niet op toe te passen. Je wilt de beeltenis van je moeder blijven zien zoals deze is, maar in feite wil je de waarneming van het ego niet uitdagen. En je stelt jezelf gerust door te zeggen: “De les zegt toch dat ik niet alles in moet sluiten”? Je sluit echter wel iets uit en dat is evenmin de bedoeling. Je geeft toe aan de weerstand van het ego, maar verdoezelt dat met een excuus dat zogenaamd door de Cursus wordt gesanctioneerd.
Hetzelfde patroon duikt ongeveer honderd lessen later op in Herhaling III. Hier vertelt de Cursus ons dat we niet elk uur hoeven te oefenen wanneer de omstandigheden dat echt niet toelaten. Hij zegt zelfs dat onze spirituele voortgang niet wordt belemmerd door het missen van een oefenperiode. Maar vervolgens gaat het over situaties waarin we in feite wel zouden kunnen oefenen, maar onszelf wijsmaken dat dit niet kan. In dat geval belemmert dit wel ons leerproces.
En dan volgt dit advies:
Houd jezelf hierin niet voor de gek ..... Leer onderscheid te maken tussen situaties die voor jouw oefening weinig geschikt zijn en situaties die jij in het leven roept als camouflage voor je onwil (WdI.hIII.3:2,4).
Met de laatste zin wordt bedoeld dat we op een bepaald tijdstip niet willen oefenen, omdat we die tijd liever aan iets anders besteden, maar onszelf wijsmaken dat we niet kunnen oefenen omdat we het te druk hebben of bijvoorbeeld met iemand in gesprek zijn. En aangezien de Cursus zegt dat we in zulke omstandigheden niet hoeven te oefenen gebruiken we dit als een door de Cursus gesanctioneerd excuus.
De twee passages (uit Les 9 en Herhaling III) lopen volledig parallel. Beide hebben het volgende scenario:
- Er zijn twee categorieën: 1) niet oefenen uit onwil en 2) niet oefenen omdat dit echt onmogelijk is. Categorie 2 wordt door de Cursus gesanctioneerd.
- We moeten zorgvuldig en eerlijk onderscheid maken tussen deze beide categorieën.
- In plaats daarvan maken we onszelf wijs dat een voorbeeld van categorie 1 (we oefenen niet uit onwil) een voorbeeld is van categorie 2 (we oefenen niet omdat het echt onmogelijk is) en dus door de Cursus wordt gesanctioneerd.
- Door dit te doen zijn we oneerlijk tegen onszelf.
- We verbergen onze onwil achter een masker van legitimiteit.
Het is verbazingwekkend hoe goed de auteur van de Cursus ons kent, nietwaar? We kunnen hem geen moment voor de gek houden. Hij kijkt dwars door onze excuses heen. En in het doordringende licht van zijn kalme blik kunnen we kiezen om er zelf ook zo naar te kijken. Laten we onszelf dus afvragen: hoe vaak doe ik waar het hier over gaat? Hoe vaak kies ik ervoor om niet te oefenen uit onwil, terwijl ik dat op een oneigenlijke manier rechtvaardig? Heb ik er misschien zelfs een schijn van heiligheid overheen gelegd? Heb ik van het feit dat ik niet oefen een teken gemaakt dat ik “er ben”?
Niet oefenen is geen zonde. God is er niet boos om. Het betekent alleen dat we minder profijt van de lessen hebben. Hoe meer we dus onze onwil om te oefenen onder ogen zien, des te meer we die onwil los kunnen laten en alles uit de lessen kunnen halen wat erin zit.