Les 279

(6 oktober)

De vrijheid van de schepping belooft die van mij.

1. Mij is beloofd dat er aan dromen een eind komt, omdat de Zoon van God niet door Zijn Liefde in de steek wordt gelaten. Alleen in dromen is er een tijd dat hij gevangen schijnt en op een vrijheid wacht die in de toekomst ligt, zo die al komt. Maar in werkelijkheid zijn zijn dromen voorbij en is de waarheid op hun plaats gegrondvest. Nu is vrijheid reeds zijn deel. Zou ik dan in ketenen wachten, die tot bevrijding zijn verbroken, wanneer God mij nu de vrijheid schenkt?

 

2. Ik zal Uw beloften vandaag aanvaarden en daar mijn vertrouwen in stellen. Mijn Vader heeft de Zoon lief die Hij als de Zijne geschapen heeft. Zou U mij de gaven onthouden die U mij geschonken hebt?


Toelichting:

Omdat de schepping vrij is, ben ik vrij. Omdat niemand gebonden is, ben ik niet gebonden. “Nu is vrijheid reeds [mijn] deel” (1:4). Vrijheid is geen toekomst, vrijheid is hier en nu.

 

Als ik de vrijheid erken die iedereen toebehoort vind ik die van mezelf. Door te geven ontvang ik. Door lief te hebben word ik bemind. Door te genezen word ik genezen. Door het bestaan van absolute volmaaktheid te erkennen, ervaar ik mijn deelname aan die volmaaktheid; en ik ben me daar het meest van bewust als ik Christus herken in mijn broeders.

 

De vorige les behandelde het omgekeerde van dit idee: “Als ik gebonden ben, is mijn Vader niet vrij” (WdII.278.t). Wanneer we de schijnbare gevangenis accepteren waarin wij ons lijken te bevinden, zeggen we dat God gevangen is. Als we geen uitweg zien, dan moet God zich ook in een impasse bevinden. Hier wordt weer duidelijk: zoals ik mijn broeder zie, zie ik mezelf; zoals ik mezelf zie, zie ik God.

 

Deze les is verbazingwekkend eenvoudig. Hier komt het steeds weer op neer. Waarom zijn we bang voor God? Waarom jaagt het concept, zelfs het woord alleen al, ons angst aan? Omdat we God zien zoals we onszelf zien. Als we onszelf als bedreigend zien, zien we God als bedreigend. Als we onszelf als zwak en nutteloos zien, zien we God als zwak en nutteloos. We vluchten voor onze eigen afgoden, niet voor de waarheid.

 

Alleen in dromen is er een tijd dat hij [de Zoon van God] gevangen schijnt en op een vrijheid wacht die in de toekomst ligt, zo die al komt (1:2).

 

We zijn vrij, maar dromen dat we gevangen zijn. Volgens de Cursus is verlossing niets anders dan de bewustwording dat we dromen en dat de vrijheid, waarvan wij denken dat ze ons ontbreekt, al de onze is. En we worden ons hiervan bewust door dit te herkennen in anderen.

 

Waardoor lijken wij gevangen te zijn? Waaruit bestaan onze ketenen? Zijn het niet de ketenen van schuld? Maar: “De Heilige Geest weet dat alle verlossing een uitweg is uit schuld” (T14.III.13:4).

 

Mijn broeder als vrij zien is hem zonder schuld zien; met andere woorden: hem vergeven. Zo ontsnappen we aan schuld. Wanneer ik me realiseer dat de schepping vrij is van schuld, dat iedereen schuldeloos is, begrijp ik dat dit ook voor mij geldt. Zo werkt het, omdat wat ik waarneem als de wereld een projectie is van mijn eigen zelfveroordeling:

 

De wereld die jij ziet is slechts een oordeel over jezelf. Ze is er helemaal niet (T20.III.5:2-3).

 

Door oordeel en schuld weg te nemen van de wereld, neem ik ze weg van mijzelf.


Oefeninstructies:

DOEL

De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.

Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.

 

Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.

 

LEZEN VAN DE LESSEN

De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.

Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:

 

  • De toelichting op het idee:

Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.

  • Het gebed:

 

OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE

Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).

 

Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183184 en Naam van God meditatie.

 

UURLIJKSE HERINNERING

Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.

 

REGELMATIGE HERHALINGEN

Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).

 

ANTWOORD OP VERLEIDINGEN

Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:

Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).

Als je ergens door van streek raakt, stel dan vast welke behoefte achter dat gevoel zit en zeg: “Ik denk dat ik ..... nodig heb, maar ik heb niets nodig dan de waarheid.

 

LEZEN VAN DE “WAT IS DE CHRISTUS”-TEKST

Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is de Christus”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).

 

•••

 

SAMENVATTING

  • Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
  • Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
  • ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
  • Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
  • Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
  • Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
  • Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is de Christus”- tekst.

Wat is de Christus 9:

Deel 9: WdII.6.5:1-2

 

1. Christus is de Zoon van God zoals Hij Hem geschapen heeft. Hij is het Zelf dat wij delen, dat ons met elkaar verenigt, en tevens met God. Hij is de Gedachte die nog steeds woont in de Denkgeest die Zijn Bron is. Hij heeft Zijn heilige woning niet verlaten, noch de onschuld verloren waarin Hij geschapen werd. Hij woont voor eeuwig onveranderd in de Denkgeest van God.

 

2. Christus is de schakel die jou in eenheid houdt met God en er borg voor staat dat de afscheiding niet meer is dan een illusie van wanhoop, want hoop zal eeuwig in Hem verblijven. Jouw denkgeest maakt deel uit van de Zijne en de Zijne van die van jou. Hij is het deel waarin Gods Antwoord ligt, waarin alle beslissingen al genomen en dromen voorbij zijn. Hij blijft onaangeroerd door wat de ogen van het lichaam ook zien. Want hoewel Zijn Vader in Hem het middel voor jouw verlossing heeft geplaatst, blijft Hij toch het Zelf dat, zoals Zijn Vader, van geen zonde weet.

 

3. Als woning van de Heilige Geest, en thuis alleen in God, blijft Christus vredig in de Hemel van jouw heilige denkgeest. Dit is het enige deel van jou dat in waarheid werkelijkheid bezit. De rest zijn dromen. Maar deze dromen zullen aan Christus worden gegeven om in het aanschijn van Zijn glorie te vervliegen en jouw heilige Zelf, de Christus, eindelijk aan jou te openbaren.

 

4. Vanuit de Christus in jou reikt de Heilige Geest naar al jouw dromen en nodigt die uit tot Hem te komen, om in waarheid te worden omgezet. Hij zal ze inruilen voor de laatste droom, die God heeft aangewezen als het eind der dromen. Want wanneer vergeving op de wereld rust en vrede over iedere Zoon van God gekomen is, wat kan er dan nog zijn dat dingen gescheiden houdt, want wat blijft er nog te zien behalve Christus’ gelaat?

 

"En hoe lang zal dit heilige gelaat te zien zijn, wanneer het slechts het symbool is dat de leertijd nu voorbij is, en het doel van de Verzoening eindelijk is bereikt? Dus laten we daarom proberen het gelaat van Christus te vinden en naar niets anders te kijken."

 

Wanneer we Zijn heerlijkheid aanschouwen, weten we dat we geen behoefte meer hebben aan leren, aan waarneming of aan tijd, of aan iets anders dan het heilig Zelf, de Christus die God geschapen heeft als Zijn Zoon.

 

 

Wanneer we “dit heilige gelaat” (5:1), het gelaat van Christus, zien in alles en iedereen, zien we de hele schepping als volkomen onschuldig. Deze ervaring van ware waarneming zal volgens de Cursus niet lang duren, omdat ze “slechts het symbool is dat de leertijd nu voorbij is, en het doel van de Verzoening eindelijk is bereikt” (5:1). Het gelaat van Christus symboliseert het einde van de leertijd, omdat we leren dat we schuldeloos zijn, dat Gods schepping, Zijn Zoon, schuldeloos is. Wanneer we dus alleen nog maar het gelaat van Christus zien, is het leerdoel bereikt. Dan zijn we afgestudeerd!

 

Als we al geloven dat we een doel hebben in deze wereld, zijn we geneigd om aan iets groots te denken. We denken, zoals een vriend van me placht te zeggen, dat we hier zijn om “grote wonderen te verrichten en komkommers te eten” (met het laatste maakt hij de dwaasheid van al onze doelen duidelijk). De Cursus vertelt ons echter dat we maar één doel hebben en dat is leren vergeven. We zijn niet hier om de wereld te verbeteren, maar om haar te vergeven. We zijn niet hier om een beroemde heelmeester te worden. We zijn niet hier om een groot spiritueel onderwijscentrum op te zetten. Ons doel en onze functie kunnen niet in de termen van deze wereld worden gedefinieerd.

 

Jouw enige roeping hier is jezelf met actieve bereidwilligheid te wijden aan het afwijzen van schuld in al zijn vormen (T14.V.3:5).

 

Dit is ons enige leerdoel, of in de symboliek die hier wordt gebruikt: dit is het zien van het gelaat van Christus.

 

Dus laten we daarom proberen het gelaat van Christus te vinden en naar niets anders te kijken (5:2).

 

Laten we in alles wat we zoeken alleen dit zoeken. Als ik begin te werken in een nieuwe baan, wat is dan mijn doel? Het gelaat van Christus zoeken betekent elke vorm van schuld ontkennen. Als ik een nieuwe relatie begin, wat is dan mijn doel? Het gelaat van Christus zoeken betekent ontsnappen aan schuld door geen schuld te zien in mijn broeder. Als ik, onder leiding van de Heilige Geest, aan een nieuw project begin, waar doe ik dat dan voor? Het gelaat van Christus zoeken betekent schuld verwijderen uit iedere denkgeest die ik ontmoet. Dit is mijn enige doel bij alles wat ik doe. En alleen in het accepteren hiervan als de enige functie die ik vervullen wil (T20.IV.8:4) zal ik mijn geluk vinden.