Les 4
(4 januari)
Deze gedachten betekenen niets.
Ze zijn net als de dingen die ik in deze kamer [in deze straat, uit dit raam, op deze plek] zie.
1. In tegenstelling tot de vorige oefeningen, beginnen deze niet met het idee van de dag. Begin deze oefenperioden met ongeveer een minuut lang te letten op de gedachten die door je denkgeest heengaan. Pas dan het idee erop toe. Als je je nu al bewust bent van onprettige gedachten, gebruik deze dan als onderwerp voor het idee. Maar selecteer niet alleen die gedachten die je ‘slecht’ vindt. Je zult merken, als je jezelf traint naar je gedachten te kijken, dat ze zo’n mengeling te zien geven dat in zekere zin geen enkele ‘goed’ of ‘slecht’ genoemd kan worden. Dat is de reden waarom ze niets betekenen.
2. Bij je keuze van onderwerpen voor de toepassing van het idee van vandaag is het zoals gewoonlijk nodig specifiek te zijn. Wees niet bang zowel van ‘goede’ als ‘slechte’ gedachten gebruik te maken. Niet een ervan geeft jouw werkelijke gedachten weer, die daaronder schuil gaan. De ‘goede’ vormen slechts de schaduwen van wat erachter ligt, en schaduwen bemoeilijken het zicht. De ‘slechte’ blokkeren het zicht en maken zien onmogelijk. Je wilt ze geen van beide.
3. Dit is een belangrijke oefening, die van tijd tot tijd in iets andere vorm zal worden herhaald. Hier is het streven jou te oefenen in de eerste stappen op weg naar het einddoel het betekenisloze van het betekenisvolle te scheiden. Het is een eerste poging in het leerdoel op lange termijn om het betekenisloze als buiten je en het betekenisvolle binnen je te zien. Het is ook het begin van de training van je denkgeest in het herkennen wat hetzelfde is en wat verschillend.
4. Typeer elke gedachte die je voor de toepassing van het idee van vandaag gebruikt, door de hoofdpersoon of de centrale gebeurtenis daarin, bijvoorbeeld:
Deze gedachte over _________ betekent niets.
Het is net als de dingen die ik in deze kamer [in deze straat, enz] zie.
5. Je kunt het idee ook gebruiken voor een bepaalde gedachte die je als schadelijk onderkent. Dit gebruik is nuttig, maar kan de meer willekeurige methode die voor de oefeningen moet worden gevolgd niet vervangen. Onderzoek je denkgeest echter niet langer dan ongeveer een minuut. Je bent nog te onervaren om niet aan de neiging toe te geven je doelloos in gedachten te verliezen.
6. Verder kan het je, aangezien deze oefeningen de eerste zijn in hun soort, bijzonder moeilijk vallen elk oordeel in verband met gedachten op te schorten. Herhaal deze oefeningen niet meer dan drie of vier maal in de loop van de dag. We komen er later op terug.
Toelichting:
De Inleiding op het Werkboek stelt: “Het doel van het werkboek is je denkgeest systematisch te trainen in een andere waarneming van alles en iedereen in deze wereld” (WdI.In.4:1).
In deze les leren we rechtstreeks met onze gedachten te werken en de eerste stap is: Ze betekenen niets.
Het uitgangspunt van deze les is dat we nog onervaren zijn (5:4) en daardoor weinig of geen contact hebben met wat onze “werkelijke gedachten” wordt genoemd (2:3). De gedachten die als betekenisloos worden beschouwd zijn de gedachten van het ego.
De Cursus zegt dat ons denken hoofdzakelijk egogericht is (zie T4.VI.1:4). Deze les is gebaseerd op dat standpunt, daarom kunnen we elke gedachte waarop we ons concentreren als betekenisloos beschouwen.
Onze werkelijke gedachten zijn de gedachten van de Christus in ons en zij zijn niet betekenisloos. Wat wij “denken” noemen is echter helemaal geen denken (dit wordt in les 8 uitgelegd). We hebben ons geïdentificeerd met het ego. Het ego beslaat een minuscuul hoekje van onze denkgeest, dat we hebben afgegrendeld voor de rest. Vervolgens hebben we onszelf ervan overtuigd dat dit minuscule deel alles is wat er is. De gedachten die ronddwarrelen in dit kleine hoekje van onze denkgeest zijn in geen enkel opzicht representatief voor ons ware Zelf en hebben daarom, of ze nu “goed” of “slecht” zijn, geen enkele betekenis. Als we onszelf trainen objectief naar deze gedachten te kijken, zullen we ons realiseren hoe waar dit is (1:6-7).
De gedachten van het ego verbergen onze werkelijke gedachten:
De ‘goede’ vormen slechts de schaduwen van wat erachter ligt, en schaduwen bemoeilijken het zicht. De ‘slechte’ blokkeren het zicht en maken zien onmogelijk. Je wilt ze geen van beide (2:4-6).
Het is niet moeilijk om ons te realiseren dat we geen “slechte” gedachten willen, maar toegeven dat we ook de “goede” niet willen is veel moeilijker en verontrustender.
Deze les noemt zichzelf “een belangrijke oefening” (3:1), die regelmatig zal worden herhaald. Ze zegt ook dat deze oefening fundamenteel is voor drie lange-termijn doelen en dient om een begin te maken met het verwezenlijken hiervan:
- het scheiden van het betekenisloze van het betekenisvolle
- het zien van het betekenisloze buiten jezelf en het betekenisvolle in jezelf
- het trainen van de denkgeest om te kunnen herkennen wat hetzelfde en wat verschillend is.
In de eerste plaats helpt deze les ons om betekenisloze gedachten te scheiden van betekenisvolle, oftewel egogedachten van werkelijke gedachten. Hier is dus sprake van een soort oordeel en zelfs scheiding, terwijl deze twee termen gewoonlijk een negatieve betekenis hebben in de Cursus. In het Tekstboek wordt deze manier om naar onze gedachten te kijken echter “het enige juiste gebruik van oordelen” genoemd (T4.IV.8:6).
In de tweede plaats leren we het betekenisloze als buiten onszelf te zien. We kunnen ons afvragen hoe we gedachten buiten onszelf kunnen zien. Gedachten bevinden zich toch in onszelf? Als het Werkboek over “jij” spreekt bedoelt het ons ware Zelf. Onze betekenisloze egogedachten zijn niet representatief voor ons ware Zelf; ze maken er geen deel van uit, maar bevinden zich daar buiten.
In de derde plaats leren we herkennen wat hetzelfde en wat verschillend is. We menen dat “goede” gedachten anders zijn dan “slechte”, maar deze les leert ons in te zien dat beide gelijk zijn, het zijn alleen verschillende vormen van waanzin.
Met de suggestie dat we het idee van vandaag kunnen gebruiken “voor een bepaalde gedachte die je als schadelijk onderkent” (5:1) introduceert het Werkboek een nieuwe manier om te oefenen, die deel zal gaan uitmaken van het vaste programma. Naast de morgen- en avondoefening kunnen we het idee van de dag gebruiken als antwoord op verleidingen in de vorm van schadelijke gedachten. Naarmate we vorderen zal het reageren op verleidingen als praktische oefening vaker worden geadviseerd. Met het advies drie of vier keer te oefenen introduceert deze les eveneens middag-oefeningen, ter aanvulling op die van ’s morgens en ’s avonds.
Oefeninstructies:
DOEL
Samenvoegen van al je gedachten (zowel de “goede” als de “slechte”) en alles wat je buiten jezelf ziet, in één categorie: het is betekenisloos en het bevindt zich buiten jezelf – dat wil zeggen: buiten je werkelijke natuur.
Het oefenen hiervan zal je denkgeest openen voor het feit dat er een heel ander rijk bestaat dan dat waarvan jij je bewust bent, een rijk dat fundamenteel anders is, werkelijk betekenisvol en dat diep binnen in jezelf ligt.
OEFENING
Drie of vier keer (niet méér) gedurende ongeveer een minuut.
- Observeer ongeveer een minuut lang je gedachten, zowel de “goede” als de “slechte”.
- Pas het idee van vandaag toe op elke gedachte die bij je opkomt, terwijl je zegt: “Deze gedachte over (noem het voorwerp of de gebeurtenis) betekent niets. Het is net als de dingen die ik in deze kamer (in deze straat, uit dit raam, op deze plek) zie”. Je kunt hier ook eventuele negatieve gedachten bij betrekken waarvan je je bewust was voordat je begon met oefenen.
ANTWOORD OP VERLEIDINGEN
Ter aanvulling op (niet in plaats van) de bovenstaande oefening kun je gedurende de dag dit idee gebruiken om negatieve gedachten los te laten. Dit is de eerste stap in de beoefening van iets wat in het Werkboek een belangrijk thema zal worden.