Les 187
(6 juli)
Ik zegen de wereld, want ik zegen mijzelf.
1. Niemand kan geven, tenzij hij heeft. In feite is geven het bewijs van hebben. We maakten dit al eerder duidelijk. Dit is niet wat het schijnbaar zo moeilijk te geloven maakt. Niemand kan in twijfel trekken dat je eerst moet bezitten wat je wilt geven. Het is de tweede stap waarin de wereld en werkelijke waarneming verschillen. Wanneer je had en hebt gegeven, dan beweert de wereld dat je verloren hebt wat je bezat. De waarheid stelt dat geven zal vermeerderen wat je bezit.
2. Hoe is dit mogelijk? Want het is zeker dat als je iets eindigs weggeeft, de ogen van je lichaam het niet als het jouwe zullen zien. Maar we hebben geleerd dat dingen slechts staan voor de gedachten waardoor ze zijn gemaakt. En het ontbreekt jou niet aan bewijs dat wanneer je ideeën weggeeft, jij ze in je eigen denkgeest versterkt. Misschien is de vorm waarin de gedachte lijkt te verschijnen, bij het geven veranderd. Toch moet ze terugkeren naar hem die geeft. Ook kan de vorm die ze aanneemt niet minder aanvaardbaar zijn. Die zal zeker meer aanvaardbaar zijn.
3. Ideeën moeten jou eerst toebehoren, voordat je ze geeft. Als jij de wereld wilt verlossen, moet jij eerst verlossing aanvaarden voor jezelf. Maar je zult niet geloven dat dit is gebeurd voordat jij de wonderen ziet die ze brengt aan ieder die jij ziet. Hiermee wordt het idee van geven verhelderd en krijgt het betekenis. Nu kun je zien dat door jouw geven je voorraad toegenomen is.
4. Bescherm alle dingen die jij van waarde acht door ze weg te geven, en je bent er zeker van dat je ze nooit kwijt zult raken. Wat je dacht dat je niet had blijkt daardoor het jouwe te zijn. Maar hecht geen waarde aan de vorm ervan. Want die zal mettertijd veranderen en onherkenbaar worden, hoezeer je ook probeert die veilig te stellen. Geen vorm is blijvend. Het is de gedachte achter de vorm der dingen die onveranderlijk leeft.
5. Geef met vreugde. Je kunt er alleen maar bij winnen. De gedachte blijft en neemt toe in kracht, naarmate ze door geven wordt versterkt. Gedachten breiden zich uit naargelang ze worden gedeeld, want ze kunnen niet verloren gaan. Er is geen gever en ontvanger in de zin van de voorstelling die de wereld zich daarvan maakt. Er is een gever die behoudt, en een ander die eveneens zal geven. En beiden zullen beslist bij deze uitwisseling winnen, want ieder zal de gedachte in die vorm bezitten die hem het meest behulpzaam is. Wat hij schijnt te verliezen is altijd iets wat hij van minder waarde acht dan dat wat zeker aan hem zal worden teruggegeven.
6. Vergeet nooit dat je alleen geeft aan jezelf. Wie begrijpt wat geven betekent, moet lachen om het idee van offers brengen. Ook zal hij zeker de vele vormen herkennen die offeren aan kan nemen. Hij lacht eveneens om pijn en verlies, om ziekte en verdriet, om armoe, honger en de dood. Hij ziet in dat offeren het ene idee blijft dat achter dit alles staat, en in zijn milde lachen wordt dit alles genezen.
7. Een illusie die is doorzien, moet verdwijnen. Accepteer geen lijden en je neemt het idee van lijden weg. Jouw zegen rust op ieder die lijdt wanneer jij ervoor kiest alle lijden te zien als wat het is. Het idee van iets offeren doet alle vormen ontstaan die lijden lijkt aan te nemen. En een offer brengen is zo’n dwaze gedachte dat het gezond verstand die onmiddellijk verwerpt.
8. Geloof nooit dat je een offer kunt brengen. Er is geen plaats voor een offer in iets wat enige waarde heeft. Als de gedachte opkomt bewijst alleen al de aanwezigheid ervan dat er een vergissing is ontstaan die om correctie vraagt. Jouw zegen zal die corrigeren. Eerst aan jou gegeven, staat die nu ook jou ter beschikking om te geven. Geen vorm van offeren en lijden kan lang standhouden ten overstaan van iemand die vergeven en zichzelf gezegend heeft.
9. De lelies die je broeder jou aanbiedt worden op jouw altaar gelegd, met die welke jij hem geeft ernaast. Wie zou kunnen huiveren om naar zo’n prachtige heiligheid te kijken? De grote illusie van de angst voor God vervalt tot niets tegenover de zuiverheid die jij hier zult zien. Wees niet bang om te kijken. De zegenrijke gelukzaligheid die jij zult aanschouwen, zal elke gedachte aan vorm wegnemen en in plaats daarvan de volmaakte gave voor eeuwig daar achterlaten, om voor eeuwig toe te nemen, eeuwig de jouwe, eeuwig weggegeven.
10. Nu zijn we één in gedachte, want angst is voorbij. En hier, voor het altaar van één God, één Vader, één Schepper en één Gedachte, staan we samen als één Zoon van God. Niet afgescheiden van Hem die onze Oorsprong is, niet verwijderd van één broeder die deel uitmaakt van ons ene Zelf, waarvan de onschuld ons allen als één verenigd heeft, zijn we met gelukzaligheid gezegend en geven we zoals we ontvangen. De Naam van God ligt ons op de lippen. En wanneer we naar binnen kijken, zien we de zuiverheid van de Hemel stralen in onze weerspiegeling van de Liefde van onze Vader.
11. Nu zijn we gezegend, en nu zegenen we de wereld. Wat we gezien hebben, willen we uitbreiden, want we willen het overal zien. We willen het in iedereen zien stralen met de glans van Gods genade. We willen dat het aan niets wat we zien onthouden wordt. En om te garanderen dat dit heilige zicht inderdaad het onze is, geven we het aan alles wat we zien. Want waar we het zien, zal het ons worden teruggegeven in de vorm van lelies die we op ons altaar kunnen leggen, om het tot een huis te maken voor de Onschuld zelf die in ons woont en ons Zijn Heiligheid als de onze schenkt.
Toelichting:
Het is niet moeilijk te begrijpen dat we, als we iets willen geven, dit eerst zelf moeten bezitten. Dat is logisch. Moeilijker te begrijpen is dat geven vermeerdert wat je hebt. De sleutel om dit te begrijpen is “dat dingen slechts staan voor de gedachten waardoor ze zijn gemaakt” (2:3). Om te begrijpen hoe weggeven vermeerdert wat we hebben, moeten we ons eerst realiseren dat “dingen” niet echt zijn. Alleen de gedachten die erachter zitten zijn echt. Dat betekent niet dat ik, wanneer ik € 100,00 geef aan een broeder in nood, onmiddellijk € 200,00 terug zal krijgen uit een andere bron. Het betekent wel dat ik, als ik € 100,00 weggeef, wetend dat geld slechts een idee is, de gedachte versterk die geld naar me toe heeft gebracht. En dat kan uiteindelijk resulteren in meer geld, of meer welvaart en overvloed in een andere vorm:
Misschien is de vorm waarin de gedachte lijkt te verschijnen, bij het geven veranderd. Toch moet ze terugkeren naar hem die geeft. Ook kan de vorm die ze aanneemt niet minder aanvaardbaar zijn. Die zal zeker meer aanvaardbaar zijn (2:5-8).
Met andere woorden: wat terugkomt is altijd groter dan wat gegeven is. Ik begon dit te leren door ideeën weg te geven, in mijn studiegroep en in mijn schrijfwerk. En ik heb ontdekt dat het waar is, dat de ideeën in mezelf toenemen door ze weg te geven. Ik heb er op zijn minst evenveel, zo niet meer, voordeel van als iedereen die van mij ontvangt. Ik ben me er nu van bewust dat ik de wereld zegen omdat ik mezelf zegen; ik doe dit voor mijn eigen bestwil.
Het wordt moeilijker als het om materiële zaken gaat. Het is niet zo gemakkelijk om te zien dat geld alleen maar een idee is, of dat een CD, een boek en een auto alleen maar ideeën zijn. Ik leer het met kleine dingen. Ik geef tijdschriften weg die me geld kosten en geloof dat het uiteindelijk bij me terug zal komen. Ik geef uren van mijn tijd aan de studiegroep en geloof dat er iets terug zal komen. Het voelt nog steeds als weggeven, het terugkomen is nog niet echt begonnen. Maar ik denk dat ik, als ik deze les volledig heb geleerd, het hele idee van eigendommen op kan geven en alles wat ik bezit kan delen met iedereen die het nodig heeft. Maar ik heb nog een lange weg te gaan.
De volgend alinea is zeer belangrijk:
Ideeën moeten jou eerst toebehoren, voordat je ze geeft. Als jij de wereld wilt verlossen, moet jij eerst verlossing aanvaarden voor jezelf. Maar je zult niet geloven dat dit is gebeurd voordat jij de wonderen ziet die ze brengt aan ieder die jij ziet. Hiermee wordt het idee van geven verhelderd en krijgt het betekenis. Nu kun je zien dat door jouw geven je voorraad toegenomen is (3:1-5).
Om verlossing te kunnen geven moet ik haar eerst aanvaarden voor mezelf. Maar om te weten dat ik haar heb, moet ik haar weggeven. Dat betekent dus dat ik moet beginnen met haar weg te geven voordat ik weet dat ik haar heb! Het geschenk dat gegeven wordt is weten dat ik zelf het geschenk bezit dat ik heb gegeven.
Deze les adviseert ons te beschermen wat we hebben door het weg te geven. Ze waarschuwt: “Maar hecht geen waarde aan de vorm ervan”(4:3). Met andere woorden: misschien krijg je iets niet terug in dezelfde vorm als waarin je het geeft. Als je € 100,00 contant geeft, krijg je misschien een CD-speler terug, of computer software, of een explosie van lichamelijke energie, of wat dan ook. Als je een boek weggeeft, hoef je geen boek terug te krijgen. Ik moet leren de gedachte achter de vorm waarde toe te kennen, niet de vorm zelf. Het is dwaas om vormen waarde te geven, want “geen vorm is blijvend” (4:5).
Wat hij [de gever] schijnt te verliezen is altijd iets wat hij van minder waarde acht dan dat wat zeker aan hem zal worden teruggegeven (5:8).
Alles wat ik weggeef, geef ik aan mezelf. Ik kan nooit verliezen! Ik win altijd, evenals de ontvanger van mijn gift, vooral als hij of zij van mij leert om eveneens te geven.
Wie begrijpt wat geven betekent, moet lachen om het idee van offers brengen (6:2).
Lachen, omdat er niet zoiets bestaat als offeren. Wat ik geef is aan mijzelf gegeven; ik verlies nooit en win altijd. Hoe kan dat offeren worden genoemd? Deze les past dit toe op alle vormen van “geven” en alle vormen van “offeren”, inclusief pijn en verlies, ziekte en verdriet, armoe, honger en de dood (alinea 6). Als ik meen dat ik iets “opoffer” en dus verlies, lijkt het alsof er iets ontbreekt in mijn leven. Maar er bestaat geen verlies, geen offer. Wat ik win zal het schijnbare verlies ver overtreffen. In werkelijkheid verlies ik alleen een onjuiste identificatie. Ik denk bijvoorbeeld dat een lekkere maaltijd mij voldoening en troost zal geven: het plezier van de smaak en van het gevoel dat mijn maag gevuld is. Ik verbind deze gevoelens ten onrechte met het eten. Maar voldoening, troost en plezier zijn alleen maar de ideeën achter het eten. Als ik deze ideeën scheid van het eten geef ik ze niet op, ik bevestig ze juist. Ik houd ze vast zodat ze kunnen groeien en ik voldoening, troost en plezier in andere vormen kan vinden, duurzamer en uitgebreider. Ik win dus een meer waardevolle vorm door de specifieke identificatie met één vorm, het eten, op te geven.
We zullen door heel wat schijnbare vormen van verlies en opoffering heen moeten, voordat we leren dat het niet om de vorm gaat, maar om het idee, en dat geen enkele vorm geïdentificeerd kan worden met het idee dat daarachter ligt. Uiteindelijk zullen we leren om geen enkele vorm waarde te verlenen, maar alleen het idee daarachter. En tenslotte zullen we voorbij al deze ideeën alleen nog het ene Idee zien: de onschuld van de Zoon van God, de Christus. We zullen dat Idee in onszelf zien en “wat we gezien hebben, willen we uitbreiden, want we willen het overal zien” (11:2).
En om te garanderen dat dit heilige zicht inderdaad het onze is, geven we het aan alles wat we zien (11:5).
Oefeninstructies:
DOEL
Jezelf zegenen door naar de zuiverheid in jezelf te kijken en de wereld zegenen met diezelfde zuiverheid. De lelies van vergeving, die je op het altaar in jezelf hebt gevonden, aan de wereld geven en ontdekken dat deze lelies aan jou worden teruggegeven, waarmee het geloof dat geven offeren is wordt opgeheven.
OEFENING
’s Morgens en ’s avonds, minimaal vijf minuten en in het ideale geval dertig minuten of meer.
Evenals in les 181 en 182 is deze meditatie gericht op het ervaren van de zuiverheid in jezelf. De les gebruikt hiervoor het beeld van een heilig altaar in je binnenste.
Breng je denkgeest tot rust en keer je naar binnen om dat heilig altaar te vinden. Gebruik eventueel het beeld van een tocht door een dichte mist, totdat deze optrekt en je het altaar kunt zien. Wees niet bang om ernaar te kijken. Op het altaar zie je de lelies van vergeving, die je broeders jou hebben gegeven en jij aan hen. Jij staat voor het altaar, samen met al je broeders. Herhaal samen met hen de Naam van God; dit altaar is de plaats in jou die volledig toegewijd is aan je Vader. Hoe kun je bang voor Hem zijn wanneer zulke zuiverheid in jou is? Dit is je ware natuur, zo zuiver en gezegend dat het zien ervan je in verrukking brengt. Je zult alle aardse gaven vergeten, wanneer de gave van je heiligheid het enige wordt wat je verlangt.
HERHALINGEN
Een of twee minuten op elk heel uur, of korter wanneer de omstandigheden dat niet toelaten.
Doe een korte versie van de ochtend- en avondoefening. Besluit met het vragen om Gods leiding in het komende uur en dank Hem voor Zijn gaven in het afgelopen uur.
ANTWOORD OP VERLEIDINGEN
Herhaal het idee van vandaag zodra je in de verleiding komt om te denken dat je iets moet opofferen. Neem de zegen die je op je innerlijk altaar hebt ontvangen en geeft deze aan een broeder. Elke gedachte aan opoffering zal verdwijnen in de beleving van het ontvangen en geven van zegen.
OPMERKING
Kijken naar dit heilig altaar in jezelf is de manier waarop je jezelf zegent. En nu je deze zegen ontvangen hebt, kun je hem ook doorgeven. “Nu zijn we gezegend, en nu zegenen we de wereld” (11:1). Neem vandaag dus de lelies van vergeving van je innerlijk altaar en geef ze aan je broeders. De les gaat ervan uit dat dit vaak concrete vormen aanneemt, bijvoorbeeld door het geven van je tijd, het inzetten van je kwaliteiten en zelfs door het geven van materiële zaken. Als je vreest dat je iets moet opofferen, lach dan om die gedachte, want wat je geeft zul je ontvangen. Stel je het uiterlijke geschenk voor als een lelie van vergeving en realiseer je dat deze lelie op jouw altaar wordt gelegd als een bevestiging van je zuiverheid. Deze lelie zal zich in je leven manifesteren in de vorm die jou het meest behulpzaam is (5:7).