Les 256
(13 september)
God is vandaag mijn enig doel.
1. De weg naar God loopt via vergeving hier. Er is geen andere weg. Als de denkgeest geen zonde had gekoesterd, welke noodzaak zou er dan zijn geweest om de weg te vinden naar waar jij bent? Wie zou nog in het ongewisse kunnen verkeren? Wie zou onzeker kunnen zijn over wie hij is? En wie zou nog kunnen blijven slapen, in zware wolken van twijfel omtrent de heiligheid van hem die God zondeloos geschapen heeft? Hier kunnen we alleen maar dromen. Maar we kunnen dromen dat we hem vergeven hebben in wie alle zonde voor altijd onmogelijk is, en dit is wat we vandaag verkiezen te dromen. God is ons doel, vergeving is het middel waardoor onze denkgeest ten langen leste tot Hem terugkeert.
2. En dus, Vader, willen we tot U komen op de door U aangewezen weg. We hebben geen ander doel dan Uw Stem te horen en de weg te vinden die Uw heilig Woord ons heeft getoond.
Toelichting:
De eerste twee zinnen van deze les gaan over het middel waarmee we ons doel kunnen bereiken:
De weg naar God loopt via vergeving hier. Er is geen andere weg (1:1-2).
Kortgeleden las ik in het Tekstboek Paragraaf VII van Hoofdstuk 20: “De consistentie van middel en doel”. Hierin wordt besproken dat we, als we het doel aanvaarden, ook het middel dienen te aanvaarden om dat doel te bereiken.
Dat middel is vergeving. De Cursus zegt voortdurend dat vergeven niet moeilijk is en niet moeilijk kan zijn, omdat alleen van ons wordt gevraagd te erkennen wat nooit is gebeurd en dat alleen de waarheid waar is. Hoe kan het moeilijk zijn om te zijn wat je al bent? Als we vergeving moeilijk vinden kan daar maar één reden voor zijn: we willen het middel niet, omdat we het doel nog niet willen.
Met andere woorden: wat moeilijk is, is niet afkomstig van iets wat met vergeving te maken heeft, maar van mijn onwil. Het maakt duidelijk waar ik voor kies en ik krijg altijd precies wat ik kies. Vergeving lijkt moeilijk omdat ik wil dat het moeilijk lijkt, en ik wil dat omdat ik dan mijn onwil kan projecteren op het middel dat God ter beschikking stelt. Dan kan ik dat middel de schuld geven, in plaats van toe te geven dat ik zelf de oorzaak ben van het probleem. Maar: “Er is geen andere weg” (1:2): Als het probleem zonde is, kan alleen vergeving de oplossing zijn.
Als de denkgeest geen zonde had gekoesterd, welke noodzaak zou er dan zijn geweest om de weg te vinden naar waar jij bent? (1:3).
We proberen onze weg naar God te vinden, maar we zijn er al! Er zou geen reden zijn voor zo’n dwaasheid als we geen zonde hadden gekoesterd. Luisterend naar onze egogedachten wilden we een reden vinden voor afscheiding, en zonde, schuld en angst zorgden voor die reden. We hebben het allemaal verzonnen en wij zijn de enigen die het weer ongedaan kunnen maken.
Als we wakker worden is de droom van zonde voorbij. Maar we zijn te bang om wakker te worden, en de droom van zonde en schuld lijkt zichzelf in stand te houden. Er lijkt geen uitweg te zijn. “Hier kunnen we alleen maar dromen” (1:7). Maar – en dit is een belangrijk “maar”:
... we kunnen dromen dat we hem vergeven hebben in wie alle zonde voor altijd onmogelijk is, en dit is wat we vandaag verkiezen te dromen (1:8).
Laat ik dus mijn dagen doorbrengen in het bewustzijn van de droom van zonde en de vergeving daarvan, keer op keer, meer en meer, tot er niets meer is om te vergeven. Dan zal mijn angst voor God voorbij zijn en zal ik ontwaken.
Als ik vandaag angst of schuld in mezelf waarneem, of veroordelende gedachten over de mensen om me heen, zal ik naar die gevoelens en gedachten kijken en me realiseren hoe onbetekenend ze zijn. Ik wil me er niet door laten storen, in de wetenschap dat mijn vrede niet verstoord kan worden. Ik weet dat niets van dat alles ertoe doet en dat ik nog steeds rust in God.
Oefeninstructies:
DOEL
De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.
Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.
Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.
LEZEN VAN DE LESSEN
De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.
Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:
- De toelichting op het idee:
Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.
- Het gebed:
OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE
Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).
Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183, 184 en Naam van God meditatie.
UURLIJKSE HERINNERING
Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.
REGELMATIGE HERHALINGEN
Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).
ANTWOORD OP VERLEIDINGEN
Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:
Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).
Als je ergens door van streek raakt, stel dan vast welke behoefte achter dat gevoel zit en zeg: “Ik denk dat ik ..... nodig heb, maar ik heb niets nodig dan de waarheid.”
LEZEN VAN DE “WAT IS ZONDE”-TEKST
Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is zonde”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).
•••
SAMENVATTING
- Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
- Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
- ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
- Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
- Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
- Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
- Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is zonde”- tekst.
Wat is zonde 6:
Deel 6: WdII.4.3:3-4
1. Zonde is waanzin. Het is het middel waarmee de denkgeest tot waanzin wordt gedreven en probeert illusies de plaats te laten innemen van de waarheid. En in zijn waanzin ziet hij illusies waar de waarheid hoort te zijn, en waar die in werkelijkheid ook is. Zonde heeft het lichaam ogen gegeven, want wat is er dat de zondelozen zouden willen zien? Welke behoefte hebben zij aan beelden of geluiden of aanrakingen? Wat zouden ze willen horen of waar zouden ze naar willen grijpen? Wat zouden ze überhaupt zintuiglijk willen waarnemen? Zintuiglijk waarnemen is niet kennen. En de waarheid kan alleen met kennis zijn gevuld, en met niets anders.
2. Het lichaam is het instrument dat de denkgeest gemaakt heeft in zijn pogingen zichzelf te misleiden. Zijn doel is te streven. Maar het doel waarnaar het streeft kan veranderen. En nu dient het lichaam een ander streefdoel. Waar het nu op uit is wordt bepaald door het doel dat de denkgeest zich heeft gesteld ter vervanging van zijn doel van zelfmisleiding. Waarheid kan evengoed als leugens zijn doel zijn. In dat geval zullen de zintuigen zoeken naar getuigen van wat waar is.
3. Zonde is de bakermat van alle illusies, die slechts staan voor denkbeeldige zaken voortkomend uit gedachten die onwaar zijn. Ze zijn het ‘bewijs’ dat wat geen werkelijkheid heeft, toch werkelijk is.
"Zonde ‘bewijst’ dat Gods Zoon slecht is, dat aan tijdloosheid een eind moet komen, en dat eeuwig leven sterven moet. En God Zelf heeft de Zoon verloren die Hij liefheeft, waarbij Hem niets rest dan verval om Hem compleet te maken, Zijn Wil voor eeuwig door de dood overwonnen is, liefde is vermoord door haat, en vrede niet langer bestaat."
4. De dromen van een gek zijn angstaanjagend, en zonde lijkt inderdaad angst aan te jagen. En toch is wat de zonde ziet slechts een kinderspel. De Zoon van God kan spelen dat hij een lichaam werd, ten prooi aan het kwaad en aan schuld, met maar een kortstondig leven dat eindigt in de dood. Maar al die tijd straalt zijn Vaders licht over hem en heeft Hij hem met een eeuwigdurende Liefde lief, waaraan zijn pretenties in het geheel niets kunnen afdoen.
5. Hoelang, o Zoon van God, wil je nog doorgaan met het spel van de zonde? Zullen we dit scherpgekante kinderspeelgoed niet eens afdanken? Hoe snel ben je bereid naar huis te komen? Vandaag misschien? Er is geen zonde. De schepping is onveranderd. Wil jij je terugkeer naar de Hemel nog steeds tegenhouden? Hoelang nog, o heilige Zoon van God, hoelang?
Als zonde werkelijk is, zijn de gevolgen enorm en in feite onmogelijk. Want wat lijkt de werkelijkheid van zonde te bewijzen?
Zonde ‘bewijst’ dat Gods Zoon slecht is, dat aan tijdloosheid een eind moet komen, en dat eeuwig leven sterven moet (3:3).
Als de Zoon die God geschapen heeft werkelijk gezondigd heeft, dan moet Hij dus slecht zijn. Is dat mogelijk? Als de Zoon van God slecht is, dan moet wat als eeuwig leven geschapen werd sterven. Dat zou de “gerechtigheid” vereisen. Maar kan er een eind komen aan tijdloosheid? Kan iets wat eeuwig is sterven? Natuurlijk niet, dat is een absurd idee. En daarom moet zonde absurd zijn. Hij kan niet werkelijk zijn.
Zonde “bewijst” dus het volgende:
En God Zelf heeft de Zoon verloren die Hij liefheeft, waarbij Hem niets rest dan verval om Hem compleet te maken, Zijn Wil voor eeuwig door de dood overwonnen is, liefde is vermoord door haat, en vrede niet langer bestaat (3:4).
Het idee dat God kan verliezen wat Hij liefheeft lijkt me onmogelijk, evenals het idee van hel en eeuwige verdoemenis. Stel dat ik naar de Hemel ga en mijn vader – die niet in God gelooft – naar de hel. Hoe kan ik voor eeuwig gelukkig zijn in de Hemel, als ik weet dat mijn vader voor eeuwig lijdt in de hel? En als ik daar niet gelukkig mee kan zijn, hoe kan ik dan in de Hemel zijn? En als ik daar niet gelukkig mee kan zijn, hoe zou God dat dan wel kunnen?
Als zonde werkelijk is, is de Zoon, die God geschapen heeft voor Zijn eigen compleetheid, verdorven. En dan heeft God alleen verdorvenheid om Zichzelf compleet te maken. Dan is Zijn Wil volkomen uitgeschakeld. Dan heeft het kwaad gewonnen en is vrede voorgoed verdwenen.
Daarom kan zonde niet werkelijk zijn, evenmin als schuld en angst. Als er geen zonde is, is er geen schuld; als er geen schuld is, is er geen angst. Hoe zou er anders vrede kunnen zijn? “Zonde is waanzin” (1:1). Hij kan eenvoudig niet bestaan, aangezien God God is, Zijn Wil geschiedt, en Zijn schepping eeuwig is. Vergeving laat ons zien dat:
... alle zonde voor altijd onmogelijk is, en dit is wat we vandaag verkiezen te dromen. God is ons doel, vergeving is het middel waardoor onze denkgeest ten langen leste tot Hem terugkeert (WdII.256.1:8-9).