Les 278

(5 oktober)

Als ik gebonden ben, is mijn Vader niet vrij.

1. Als ik aanvaard dat ik in een lichaam gevangen zit, in een wereld waarin alles wat schijnt te leven, blijkt te sterven, dan is mijn Vader een gevangene samen met mij. En dit geloof ik wanneer ik volhoud dat ik de wetten moet gehoorzamen waaraan de wereld gehoorzaamt, dat de zwakheden en de zonden die ik waarneem werkelijk zijn en onontkoombaar. Als ik op enige wijze gebonden ben, ken ik noch mijn Vader, noch mijn Zelf. En ben ik voor alle werkelijkheid verloren. Want de waarheid is vrij, en wat gebonden is, is geen deel van de waarheid.

 

2. Vader, ik vraag om niets dan de waarheid. Ik heb veel dwaze gedachten over mijzelf en mijn schepping gehad, en heb een droom van angst in mijn denkgeest gebracht. Vandaag wil ik niet dromen. Ik kies de weg tot U in plaats van waanzin en in plaats van angst. Want de waarheid is veilig en alleen liefde staat vast.


Toelichting:

De Cursus benoemt vaak een reeks onderlinge verbanden die voor ons nogal verwarrend kan zijn. Hij zegt dat de manier waarop ik mijn broeder behandel weerspiegelt hoe ik mezelf behandel; dat de manier waarop ik mijzelf behandel weerspiegelt hoe ik God behandel en dat de manier waarop ik mijn broeder behandel dus weerspiegelt hoe ik God behandel. Bij alledrie kan de term “hoe ik behandel” vervangen worden door “hoe ik zie”.

Dit lijkt alleen verwarrend te zijn omdat we onszelf, onze broeder en God per se van elkaar gescheiden willen zien. Maar we zijn niet gescheiden. De manier waarop ik mezelf zie is hoe ik God zie, omdat ik deel van Hem ben, een uitbreiding van Hem, een uitvloeisel van Zijn natuur. God is al wat is. Er is niets anders. En daarom:

 

Als ik aanvaard dat ik in een lichaam gevangen zit, in een wereld waarin alles wat schijnt te leven, blijkt te sterven, dan is mijn Vader een gevangene samen met mij. En dit geloof ik (1:1-2).

 

De Cursus vertelt me voortdurend dat ik dingen geloof waarvan ik denk dat ik ze niet geloof. Hij zegt dat ik geloof dat ik Gods Zoon gekruisigd heb (T13.II.5:1). En nu vertelt hij mij dat ik geloof dat God een gevangene is. Ik zal beslist niet zeggen dat God een gevangene is, dat idee vind ik veel te schokkend. Want mijn mentale concept van God is dat Hij almachtig is.

 

Hoe kan ik iets geloven zonder me ervan bewust te zijn dat ik het geloof? Blijkbaar is dat heel eenvoudig, want ik doe het constant. En soms betrap ik mezelf er ook op. Ik heb bijvoorbeeld wel eens gemerkt dat, als iemand mij op een open en liefdevolle manier benadert, mijn eerste reactie niet verwelkomend maar achterdochtig is. Ik denk dat er achter die vriendelijke houding mogelijk een verborgen motief schuilgaat, iets waarvoor ik op mijn hoede moet zijn. "Wat wil hij van me?" denk ik. Of ik verdenk hem ervan dat hij mij op de een of andere manier probeert te manipuleren. Die reactie geeft aan dat ik geloof dat liefde verdacht is. Ik vertrouw liefde niet, die van mezelf noch die van anderen – en vooral niet die van God.

 

Een andere manier waarop ik die achterdocht in mezelf zie is wanneer ik liefde voel voor iemand. Ik wantrouw mijn eigen motieven, wat wijst op het onderliggende geloof dat liefde niet te vertrouwen is, hoewel ik dat niet bewust toe wil geven.

 

Deze les zegt dat het geloof zelf een gevangene te zijn, mijn verborgen overtuiging verraadt dat God eveneens een gevangene is. God en ik zijn immers één. Wat ik geloof over een deel van dat Ene geldt voor het geheel, of ik mij daar nu van bewust ben of niet.

 

Als ik op enige wijze gebonden ben, ken ik noch mijn Vader, noch mijn Zelf. En ben ik voor alle werkelijkheid verloren (1:3-4).

 

We kunnen dit citaat gebruiken om onszelf te veroordelen en ons schuldig te voelen. Er is niemand die zich niet op de een of andere manier gebonden voelt. We voelen ons allemaal

23 beperkt door de wetten van de wereld – wetten over voeding, gezondheid, relaties, enzovoort. We geloven allemaal dat we zullen sterven. We geloven dat sommige van onze zwakheden echt zijn en niet overwonnen kunnen worden. Want als we dat niet zouden geloven zouden we ze al overwonnen hebben. We geloven dat we beperkt worden door tijd en ruimte. Als een vriend bijvoorbeeld duizenden kilometers verderop gaat wonen, geloven we dat we niet meer dezelfde relatie met hem kunnen hebben als voorheen. We zijn dus “voor alle werkelijkheid verloren”.

Is onze situatie hopeloos?

 

Nee, dat is ze niet. Het enige wat we hoeven te doen is deze overtuigingen in onszelf herkennen en toegeven dat we ze koesteren. We moeten inzien dat elk geloof in onze eigen beperkingen betekent dat we geloven dat God beperkt is; elk geloof dat ik gevangen ben of op de een of andere manier vastzit, is geloven dat God gevangen is of vastzit. We moeten inzien wat we aan het doen zijn en tegen God zeggen: “Ik zie U als beperkt en gevangen en dat bent U niet. Help me dat te zien”. Dat is alles.

 

Vader, ik vraag om niets dan de waarheid. Ik heb veel dwaze gedachten over mijzelf en mijn schepping gehad, en heb een droom van angst in mijn denkgeest gebracht. Vandaag wil ik niet dromen. Ik kies de weg tot U in plaats van waanzin en in plaats van angst. Want de waarheid is veilig en alleen liefde staat vast (2:1-5).

Dat is alles. Erkennen dat ik “dwaze gedachten” had (geen “zondige gedachten”!) en God om de waarheid vragen. Dat is alles.


Oefeninstructies:

DOEL

De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.

Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.

 

Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.

 

LEZEN VAN DE LESSEN

De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.

Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:

 

  • De toelichting op het idee:

Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.

  • Het gebed:

 

OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE

Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).

 

Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183184 en Naam van God meditatie.

 

UURLIJKSE HERINNERING

Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.

 

REGELMATIGE HERHALINGEN

Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).

 

ANTWOORD OP VERLEIDINGEN

Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:

Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).

Als je ergens door van streek raakt, stel dan vast welke behoefte achter dat gevoel zit en zeg: “Ik denk dat ik ..... nodig heb, maar ik heb niets nodig dan de waarheid.

 

LEZEN VAN DE “WAT IS DE CHRISTUS”-TEKST

Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is de Christus”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).

 

•••

 

SAMENVATTING

  • Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
  • Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
  • ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
  • Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
  • Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
  • Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
  • Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is de Christus”- tekst.

Wat is de Christus 8:

Deel 8: WdII.6.4:2-3

 

1. Christus is de Zoon van God zoals Hij Hem geschapen heeft. Hij is het Zelf dat wij delen, dat ons met elkaar verenigt, en tevens met God. Hij is de Gedachte die nog steeds woont in de Denkgeest die Zijn Bron is. Hij heeft Zijn heilige woning niet verlaten, noch de onschuld verloren waarin Hij geschapen werd. Hij woont voor eeuwig onveranderd in de Denkgeest van God.

 

2. Christus is de schakel die jou in eenheid houdt met God en er borg voor staat dat de afscheiding niet meer is dan een illusie van wanhoop, want hoop zal eeuwig in Hem verblijven. Jouw denkgeest maakt deel uit van de Zijne en de Zijne van die van jou. Hij is het deel waarin Gods Antwoord ligt, waarin alle beslissingen al genomen en dromen voorbij zijn. Hij blijft onaangeroerd door wat de ogen van het lichaam ook zien. Want hoewel Zijn Vader in Hem het middel voor jouw verlossing heeft geplaatst, blijft Hij toch het Zelf dat, zoals Zijn Vader, van geen zonde weet.

 

3. Als woning van de Heilige Geest, en thuis alleen in God, blijft Christus vredig in de Hemel van jouw heilige denkgeest. Dit is het enige deel van jou dat in waarheid werkelijkheid bezit. De rest zijn dromen. Maar deze dromen zullen aan Christus worden gegeven om in het aanschijn van Zijn glorie te vervliegen en jouw heilige Zelf, de Christus, eindelijk aan jou te openbaren.

 

4. Vanuit de Christus in jou reikt de Heilige Geest naar al jouw dromen en nodigt die uit tot Hem te komen, om in waarheid te worden omgezet.

 

"Hij zal ze inruilen voor de laatste droom, die God heeft aangewezen als het eind der dromen. Want wanneer vergeving op de wereld rust en vrede over iedere Zoon van God gekomen is, wat kan er dan nog zijn dat dingen gescheiden houdt, want wat blijft er nog te zien behalve Christus’ gelaat?"

 

5. En hoe lang zal dit heilige gelaat te zien zijn, wanneer het slechts het symbool is dat de leertijd nu voorbij is, en het doel van de Verzoening eindelijk is bereikt? Dus laten we daarom proberen het gelaat van Christus te vinden en naar niets anders te kijken. Wanneer we Zijn heerlijkheid aanschouwen, weten we dat we geen behoefte meer hebben aan leren, aan waarneming of aan tijd, of aan iets anders dan het heilig Zelf, de Christus die God geschapen heeft als Zijn Zoon.

 

 

Wat doet de Heilige Geest met onze dromen van zonde en schuld, wanneer we ze naar Hem toe brengen en Hij ze omzet in waarheid?

 

Hij zal ze inruilen voor de laatste droom, die God heeft aangewezen als het eind der dromen (4:2).

 

Dit is wat de Cursus “de gelukkige droom” noemt, of “de werkelijke wereld” of “ware waarneming”. De Heilige Geest neemt onze nachtmerries van ons weg en zet ze om in de gelukkige droom. In de gelukkige droom dromen we nog steeds; we zijn nog steeds in deze wereld en nog steeds actief in het rijk van de waarneming. Maar wat we zien is volkomen anders dan de nachtmerries van een denkgeest die gek is van schuld. “De werkelijke wereld wordt simpelweg bereikt door de totale vergeving van de oude, de wereld die jij zonder vergeving ziet” (T17.II.5:1).

 

Deze gelukkige droom is door God “aangewezen als het eind der dromen”. “Vergeving is een illusie die een antwoord is op de rest” (WdI.198.2:10). Volgens de Cursus eindigt de wereld door de illusie van vergeving:

 

De illusie van vergeving, die totaal is, niemand uitsluit, en onbegrensd is in zachtmoedigheid, zal zich over haar uitspreiden, alle kwaad verhullen, alle zonde verhelen en voor eeuwig een einde maken aan schuld (H14.1:4).

 

Onze duistere, schuldige gedachten die naar de Heilige Geest worden gebracht, worden beantwoord en verdreven met vergeving en vervangen door een visie van een volmaakt onschuldige wereld. De illusie van vergeving is het einde van alle dromen omdat ze het einde is van de afscheiding:

 

Want wanneer vergeving op de wereld rust en vrede over iedere Zoon van God gekomen is, wat kan er dan nog zijn dat dingen gescheiden houdt, want wat blijft er nog te zien behalve Christus’ gelaat? (4:3).

 

Het “gelaat van Christus zien” betekent uiteraard niet dat we overal om ons heen een bebaarde, semitische man zullen zien. De term is een symbool van de onschuld van Gods Zoon. Wanneer de hele wereld vergeven en iedere denkgeest in vrede is en vrij van schuld, wat blijft er dan nog over behalve onschuld? De Cursus zegt dat de wereld een symbool van schuld is. Wanneer de schuld verdwijnt, verdwijnt het symbool daarvan eveneens. De droom, gemaakt door schuld, eindigt wanneer zijn oorzaak verdwenen is.

 

Het is duidelijk dat het hier gaat over een definitief einde, wanneer “vrede over iedere Zoon van God gekomen is”. Dat is het doel waar de Heilige Geest ons heen leidt: naar het verwijderen van schuld uit elke denkgeest. Ieder van ons heeft hier een rol in, want zolang er schuld is in mijn denkgeest, is er geen einde van schuld. Het geheel kan niet genezen zonder de genezing van alle delen. Christus zijn is niet iets wat we nog moeten bereiken, we zijn al de Christus. Maar we moeten leren alle blokkades van schuld te verwijderen die dit ware Zelf voor ons verborgen houden.

 

De staat van schuldeloosheid is niets anders dan de toestand waarin dat wat er niet is, is weggenomen uit de verwarde denkgeest die dacht dat het er wel was. Deze staat, en deze alleen, moet je bereiken, met God aan je zijde (T14.IV.2:2-3).

 

Wanneer we eenmaal hebben verwijderd “wat er niet is” en de staat van schuldeloosheid hebben bereikt, zal wat we zijn, de Christus, worden geopenbaard.