Les 261
(18 september)
God is mijn toevlucht en geborgenheid.
1. Ik zal me vereenzelvigen met dat waarvan ik denk dat het mijn toevlucht en geborgenheid is. Ik zal mezelf daar zien waar ik mijn kracht zie, en denken dat ik binnen de vesting leef waar ik veilig ben en niet kan worden aangevallen. Laat ik vandaag geen geborgenheid zoeken in gevaar, noch proberen mijn vrede te vinden in een moorddadige aanval. Ik leef in God. In Hem vind ik mijn toevlucht en mijn kracht. In Hem ligt mijn Identiteit. In Hem is eeuwigdurende vrede. En alleen daar zal ik me herinneren Wie ik werkelijk ben.
2. Laat me geen afgoden zoeken. Vandaag wil ik thuiskomen bij U, Vader. Ik verkies te zijn zoals U mij geschapen hebt, en de Zoon te vinden die U geschapen hebt als mijn Zelf.
Toelichting:
De Inleiding op het thema van deze week zegt:
Je zult je vereenzelvigen met dat waarvan jij denkt dat het jou veiligheid biedt (WdII.5.5:1).
De eerste zin van deze les herhaalt dit idee in de eerste persoon: “Ik zal me vereenzelvigen met dat waarvan ik denk dat het mijn toevlucht en geborgenheid is” (1:1). Als we bijvoorbeeld een huis hebben dat ons een gevoel van veiligheid en geborgenheid geeft, zullen we ons vereenzelvigen met dat huis. Wat ons een veilig gevoel geeft wordt deel van onze identiteit. Als die verbinding sterk genoeg is zal het in onze denkgeest zelfs onze identiteit worden. We beginnen onze vesting van veiligheid te zien als een essentieel deel van onszelf. “Ik zal mezelf daar zien waar ik mijn kracht zie” (1:2).
Dit is wat wij met ons lichaam hebben gedaan. We zien het als dat wat ons veiligheid biedt – veilig voor de liefde (WdII.5.1:3). Het lichaam wordt het werktuig dat ons beschermt tegen God, of tegen het conflict tussen liefde en angst in onze denkgeest. We interpreteren het lichaam als onszelf “in een poging te ontkomen aan het conflict dat jij veroorzaakt hebt” (T3.IV.6:3). Door het lichaam te zien als datgene wat ons veiligheid biedt, identificeren we ons ermee en nemen we ons “zelf” waar als levend in het lichaam. Ook onze individuele ego-identiteit nemen we op deze manier waar. Dit beschermt ons tegen het verliezen van onszelf in de eenheid waartoe liefde ons aanspoort. Daarom versterken we ons gevoel voor gevaar en proberen we zelfs “vrede te vinden in een moorddadige aanval” (1:3). Dit lijkt ons zelf te beschermen tegen de aanvallen van andere zelven.
Dezelfde dynamiek wordt weerspiegeld in mensen en zelfs in naties die anderen aanvallen, en beweren dat ze dit alleen maar doen om hun eigen vrede te bewaken. Dit standpunt spreekt zichzelf uiteraard tegen, want hoe kunnen we geborgenheid zoeken in gevaar of vrede vinden in een moorddadige aanval (1:3)? Onze werkelijke geborgenheid vinden we in God. “Ik leef in God” (1:4), niet in mijn lichaam, noch in mijn ego-zelf.
In Hem vind ik mijn toevlucht en mijn kracht. In Hem ligt mijn Identiteit (1:5-6).
Om dit te kennen als de waarheid moeten we de gedachten loslaten die ons identificeren met het lichaam en het ego, en aanval opgeven als een manier van leven en zelfbehoud. Aanval beschermt niet het Zelf, maar het ego, het valse zelf. Aanval houdt angst, chaos en conflict in stand.
De enige manier om vrede te vinden en ons te herinneren Wie we werkelijk zijn is ophouden met het beschermen van het valse zelf en ons herinneren dat eeuwigdurende vrede alleen in God gevonden kan worden (1:7-8).
Vader, laat me vandaag thuiskomen bij U. Laat me, door in het heilig ogenblik Uw Tegenwoordigheid binnen te gaan, de vrede en veiligheid ervaren die in waarheid de mijne zijn. Mijn Identiteit ligt in U. Laat me voelen dat alle spanning oplost als ik thuis ben in U. Laat me mijn Zelf vinden en elke onjuiste identificatie met mindere dingen loslaten. Wees vandaag mijn toevlucht, Vader. “De God van oudsher is uw toevlucht, wijd open zijn de armen van de Eeuwige” (Dt.33:27). Ik wil mezelf toestaan in uw armen te schuilen. Als de dag me zwaar valt, wees dan mijn toevlucht, mijn vesting en mijn geborgenheid. In het heilig ogenblik wil ik mij tot U wenden en me veilig voelen in uw Liefde.
Oefeninstructies:
DOEL
De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.
Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.
Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.
LEZEN VAN DE LESSEN
De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.
Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:
- De toelichting op het idee:
Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.
- Het gebed:
OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE
Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).
Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183, 184 en Naam van God meditatie.
UURLIJKSE HERINNERING
Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.
REGELMATIGE HERHALINGEN
Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).
ANTWOORD OP VERLEIDINGEN
Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:
Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).
Als je ergens door van streek raakt, stel dan vast welke behoefte achter dat gevoel zit en zeg: “Ik denk dat ik ..... nodig heb, maar ik heb niets nodig dan de waarheid.”
LEZEN VAN DE “WAT IS HET LICHAAM”-TEKST
Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is het lichaam”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).
OEFENSUGGESTIE
Onderzoek je denkgeest op dingen in deze wereld waarvan je denkt dat ze jou veiligheid bieden. Bevestig dan bij elk daarvan dat in werkelijkheid God jouw veiligheid is.
Je kunt daarbij eventueel de volgende formulering gebruiken:
“Ik denk dat het saldo op mijn bankrekening (of mijn baan, of mijn partner, of mijn familie, enzovoort) mij veiligheid bieden.
Ik zie mezelf leven binnen deze beschermende muren.
Maar ik leef in God, niet in deze wereld.
In Hem vind ik mijn toevlucht, in Hem ben ik veilig.”
•••
SAMENVATTING
- Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
- Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
- ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
- Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
- Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
- Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
- Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is het lichaam”- tekst.
Wat is het lichaam 1:
Deel 1: WdII.5.1:1-3
"Het lichaam is een hek dat de Zoon van God zich verbeeldt te hebben neergezet om delen van zijn Zelf af te scheiden van andere delen. Binnen dit hekwerk denkt hij te leven, om te sterven als dat afbrokkelt en uiteenvalt. Want binnen dit hek denkt hij dat hij voor de liefde veilig is."
Omdat hij zich vereenzelvigt met zijn veiligheid, beschouwt hij zichzelf als datgene wat zijn veiligheid uitmaakt. Hoe zou hij er anders zeker van kunnen zijn dat hij binnen het lichaam blijft en de liefde buiten houdt?
2. Het lichaam is niet blijvend. Maar dit ziet hij als dubbele veiligheid. De voorbijgaande aard van Gods Zoon is immers het ‘bewijs’ dat zijn omheiningen werken en de taak uitvoeren die zijn denkgeest ze toebedeelt. Want als zijn éénzijn nog steeds onaangetast was, wie zou dan kunnen aanvallen en wie zou aangevallen kunnen worden? Wie zou overwinnaar kunnen zijn? En wie diens prooi? Wie zou slachtoffer kunnen zijn? En wie de moordenaar? En als hij niet doodging, welk ‘bewijs’ is er dan dat Gods eeuwige Zoon kan worden vernietigd?
3. Het lichaam is een droom. Zoals andere dromen schijnt het soms een beeld van geluk te schilderen, maar kan het heel plotseling omslaan in angst, waaruit iedere droom ontstaat. Want alleen liefde schept in waarheid, en de waarheid kan nooit bang zijn. Gemaakt om beangstigend te zijn, moet het lichaam wel het doel dienen dat eraan gegeven is. Maar wij kunnen het doel veranderen waaraan het lichaam zal gehoorzamen, door anders te gaan denken over waartoe het dient.
4. Het lichaam is het middel waardoor Gods Zoon zijn innerlijke gezondheid hervindt. Hoewel het gemaakt werd om hem zonder ontsnappingsmogelijkheid in te sluiten in de hel, is nu het hemelse doel in de plaats gekomen van het najagen van de hel. De Zoon van God reikt zijn broeder de hand om hem te helpen samen met hem de weg te gaan. Nu is het lichaam heilig. Nu dient het om de denkgeest te genezen, terwijl het gemaakt was om die te doden.
5. Je zult je vereenzelvigen met dat waarvan jij denkt dat het jou veiligheid biedt. Wat het ook mag zijn, je zult geloven dat het één is met jou. Jouw veiligheid ligt in de waarheid en niet in leugens. Liefde is jouw veiligheid. Angst bestaat niet. Vereenzelvig je met liefde en je bent veilig. Vereenzelvig je met liefde en je bent thuis. Vereenzelvig je met liefde en vind jouw Zelf.
Wat is het lichaam? Wie, buiten de Cursus, zou deze vraag beantwoorden met:
Het lichaam is een hek dat de Zoon van God zich verbeeldt te hebben neergezet om delen van zijn Zelf af te scheiden van andere delen (WdII.5.1:1).
“Het lichaam is een hek”... Wat een vreemd beeld!
Dit idee wordt uiteengezet in Hoofdstuk 18, Paragraaf VIII van het Tekstboek, met als titel: “De kleine tuin”. Het doel van het lichaam – de reden waarom het ego het heeft gemaakt – is om iets buiten te houden, om delen van mijn Zelf te scheiden van andere delen. Het is een werktuig voor verdeling en afscheiding, een instrument dat bedoeld is om ons te beschermen tegen onze heelheid. Mijn lichaam scheidt en onderscheidt mij van alle andere lichamen die in deze wereld in een lichaam rondlopen.
Binnen dit hekwerk denken we te leven (1:2). Dit is de fundamentele vooronderstelling achter bijna al onze acties. Is er iemand die kan ontkennen op deze manier het leven te benaderen? We denken dat we in het lichaam leven en dat we doodgaan als het lichaam “afbrokkelt en uiteenvalt” (1:2). Daarom heerst er veel angst rond de dood van het lichaam. We voelen ons over het algemeen ongemakkelijk bij het zien van misvormde, verminkte of stervende mensen. Een van de redenen daarvoor is dat ze ons confronteren met onze verborgen angst voor het verval van ons eigen lichaam en daarmee met de angst voor de dood.
De Cursus leidt ons naar een nieuw bewustzijn van een Zelf dat niet in een lichaam leeft, een Zelf dat niet sterft als het lichaam afbrokkelt en uiteenvalt. Hij leidt ons naar het loslaten van onze identificatie met dit lichamelijke, beperkte zelf en het versterken van onze identificatie met het niet lichamelijke Zelf.
Waarom heeft het ego het lichaam gemaakt als een hek? Wat houdt dit hek buiten? Vreemd genoeg houdt het liefde buiten. “Want binnen dit hek denkt hij dat hij voor de liefde veilig is” (1:3). Maar waarom willen we liefde buiten houden? Waarom denken we iets nodig te hebben dat ons beschermt tegen liefde? Omdat liefde alle delen van ons Zelf insluit, die het ego buiten probeert te houden. Omdat liefde onze illusie van afgescheidenheid vernietigt. Omdat liefde weet dat we niet dit begrensde ding zijn dat we geloven te zijn, en dat onze broeders deel van ons zijn. Liefde breidt zich voortdurend uit, gevend en ontvangend, en trekt als een magneet alle verspreide delen van het Zelf weer bijeen.
Heb je ooit, in een moment van intense liefde voor een andere persoon, een golf van angst ervaren? Heb je ooit het gevoel gehad jezelf te verliezen als je toe zou geven aan deze liefde? Dat gevoel geeft je een indruk van de diepe angst die het ego heeft voor liefde. Het ego wil dat je naar liefde zoekt omdat het weet dat je die nodig hebt en om je tevreden (en gevangen) te houden, maar het wil absoluut niet dat je haar ooit vindt. Liefde betekent het verlies van de ego-identiteit. Voor het ego is dat de dood. Daarom is het lichaam gemaakt om liefde buiten te houden en ons geloof in afgescheidenheid in stand te houden.