Les 280

(7 oktober)

Welke beperkingen kan ik opleggen aan Gods Zoon?

1. Wie door God zonder beperkingen geschapen is, is vrij. Ik kan voor hem wel gevangenschap verzinnen, maar alleen in illusies, niet in waarheid. Geen Gedachte van God heeft zijn Vaders Denkgeest verlaten. Geen Gedachte van God is ook maar enigszins beperkt. Geen Gedachte van God is er, of die is eeuwig zuiver. Kan ik beperkingen opleggen aan Gods Zoon, wiens Vader gewild heeft dat hij onbeperkt is en dat hij in vrijheid en in liefde is zoals Hijzelf?

 

2. Laat me vandaag Uw Zoon eren, want alleen zo vind ik de weg tot U. Vader, ik leg geen beperkingen op aan de Zoon die U liefhebt en zonder beperkingen hebt geschapen. De eer die ik hem geef is de Uwe, en wat van U is behoort ook toe aan mij.


Toelichting:

De Cursus roept me op om ten opzichte van niemand – mijn broeders noch mezelf – de onbeperkte vrijheid, waarin God ons heeft geschapen, te ontkennen. Ik zie in mezelf een natuurlijk lijkende neiging om mezelf met anderen te vergelijken en op de een of andere manier beter te vinden dan hen. Ik ben intelligenter, mijn meningen zijn juister, mijn relaties zijn beter, mijn ethiek is hoogstaander, ik heb meer mededogen en begrip, ik ben eerlijker tegen mezelf, ik bezit meer integriteit... Dit zijn allemaal manieren waarop ik me af en toe boven anderen voel staan. Anderen hebben weer andere normen ter vergelijking. Maar over het algemeen hebben we allemaal de neiging om ons op de een of andere manier superieur te voelen ten opzichte van de rest van de mensheid.

 

De Cursus noemt dit speciaalheid. We voelen ons speciaal als we in anderen beperkingen zien, die wij menen zelf niet te hebben. De oproep van de Cursus om onze broeders als even vrij te zien als onszelf, is in tegenspraak met dit denkpatroon. Deze les zegt:

 

Ik kan voor hem wel gevangenschap verzinnen, maar alleen in illusies, niet in waarheid (1:2).

 

Als Gedachte van God zijn we gelijk. Niemand van ons heeft de Denkgeest van de Vader verlaten. Niemand van ons is op welke manier dan ook beperkt – behalve in illusies.

 

Als student van Een cursus in wonderen worden we opgeroepen om de Zoon van God te eren (2:1), waar we Hem ook tegenkomen. We worden opgeroepen om Christus te zien in iedereen die naar ons toe wordt gestuurd om ons te ontmoeten. Laat me vandaag erkennen dat de beperkingen die ik zie mijn eigen illusies zijn, mijn eigen geloof in mijn eigen beperkingen, misschien vermomd in een andere vorm, en geprojecteerd op mijn broeder. Ik vind mijn eigen vrijheid door deze te eren in anderen. Laat ik mij vandaag bij elke ontmoeting herinneren: Dit is de heilige Zoon van God, mijn broeder, een deel van mijn Zelf. Alleen door dit te doen zal ik mijn Zelf vinden en Christus herkennen zoals God Hem geschapen heeft.

 

De Cursus legt veel nadruk op de verklaring dat we, wanneer we werkelijk zien wie onze broeder is, ons nauwelijks weerhouden kunnen aan zijn voeten neer te knielen (WdI.161.9:3), maar dat we in plaats daarvan zijn hand nemen, omdat we onszelf als even glorierijk zien. Wij zijn de Christus. Wie we werkelijk zijn is zo groots en zo ver verheven boven onze gebruikelijke waarneming van onszelf, dat we bij het zien daarvan in anderen geneigd zijn om in aanbidding neer te knielen – totdat we ons realiseren dat diezelfde grootsheid zich ook in onszelf bevindt.

 

Moge God ons allen deze visie schenken!


Oefeninstructies:

DOEL

De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.

Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.

 

Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.

 

LEZEN VAN DE LESSEN

De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.

Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:

 

  • De toelichting op het idee:

Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.

  • Het gebed:

 

OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE

Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).

 

Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183184 en Naam van God meditatie.

 

UURLIJKSE HERINNERING

Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.

 

REGELMATIGE HERHALINGEN

Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).

 

ANTWOORD OP VERLEIDINGEN

Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:

Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).

Als je ergens door van streek raakt, stel dan vast welke behoefte achter dat gevoel zit en zeg: “Ik denk dat ik ..... nodig heb, maar ik heb niets nodig dan de waarheid.

 

LEZEN VAN DE “WAT IS DE CHRISTUS”-TEKST

Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is de Christus”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).

 

OEFENSUGGESTIE

Denk aan iemand die in je leven is en pas de volgende tekst op hem of haar toe:

  • Omdat jij, [naam], een Gedachte van God bent, heb je je Vaders Denkgeest niet verlaten.
  • Omdat jij, [naam], een Gedachte van God bent, ben je in geen enkel opzicht beperkt.
  • Omdat jij, [naam], een Gedachte van God bent, ben je eeuwig zuiver.
  • Omdat jij, [naam], een Gedachte van God bent, kan ik jou geen enkele beperking opleggen.

 

•••

 

SAMENVATTING

  • Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
  • Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
  • ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
  • Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
  • Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
  • Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
  • Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is de Christus”- tekst.

Wat is de Christus 10:

Deel 10: WdII.6.5:3

 

1. Christus is de Zoon van God zoals Hij Hem geschapen heeft. Hij is het Zelf dat wij delen, dat ons met elkaar verenigt, en tevens met God. Hij is de Gedachte die nog steeds woont in de Denkgeest die Zijn Bron is. Hij heeft Zijn heilige woning niet verlaten, noch de onschuld verloren waarin Hij geschapen werd. Hij woont voor eeuwig onveranderd in de Denkgeest van God.

 

2. Christus is de schakel die jou in eenheid houdt met God en er borg voor staat dat de afscheiding niet meer is dan een illusie van wanhoop, want hoop zal eeuwig in Hem verblijven. Jouw denkgeest maakt deel uit van de Zijne en de Zijne van die van jou. Hij is het deel waarin Gods Antwoord ligt, waarin alle beslissingen al genomen en dromen voorbij zijn. Hij blijft onaangeroerd door wat de ogen van het lichaam ook zien. Want hoewel Zijn Vader in Hem het middel voor jouw verlossing heeft geplaatst, blijft Hij toch het Zelf dat, zoals Zijn Vader, van geen zonde weet.

 

3. Als woning van de Heilige Geest, en thuis alleen in God, blijft Christus vredig in de Hemel van jouw heilige denkgeest. Dit is het enige deel van jou dat in waarheid werkelijkheid bezit. De rest zijn dromen. Maar deze dromen zullen aan Christus worden gegeven om in het aanschijn van Zijn glorie te vervliegen en jouw heilige Zelf, de Christus, eindelijk aan jou te openbaren.

 

4. Vanuit de Christus in jou reikt de Heilige Geest naar al jouw dromen en nodigt die uit tot Hem te komen, om in waarheid te worden omgezet. Hij zal ze inruilen voor de laatste droom, die God heeft aangewezen als het eind der dromen. Want wanneer vergeving op de wereld rust en vrede over iedere Zoon van God gekomen is, wat kan er dan nog zijn dat dingen gescheiden houdt, want wat blijft er nog te zien behalve Christus’ gelaat?

 

5. En hoe lang zal dit heilige gelaat te zien zijn, wanneer het slechts het symbool is dat de leertijd nu voorbij is, en het doel van de Verzoening eindelijk is bereikt? Dus laten we daarom proberen het gelaat van Christus te vinden en naar niets anders te kijken.

 

"Wanneer we Zijn heerlijkheid aanschouwen, weten we dat we geen behoefte meer hebben aan leren, aan waarneming of aan tijd, of aan iets anders dan het heilig Zelf, de Christus die God geschapen heeft als Zijn Zoon."

 

 

Deze laatste zin spreekt over de visie van Gods Zoon, het bewustzijn van de heerlijkheid van wat we in werkelijkheid zijn. Door het gelaat van Christus te zoeken in de ander, vinden we het in onszelf. In de erkenning van onze ware natuur als schepping van God verdwijnt de behoefte “aan leren, aan waarneming of aan tijd” (5:3). Het verwijderen van de sluiers van schuld, door het toepassen van vergeving, openbaart de Christus in ons. En dan is er geen behoefte meer “aan iets anders dan het heilig Zelf, de Christus die God geschapen heeft als Zijn Zoon” (5:3).

 

We zijn al waar we naar zoeken. Alleen onze dromen van schuld hebben het voor ons zicht verborgen. Wat is de Christus? Dat ben jij. Dat ben ik. In de tijd is ons enige doel het verwijderen van de blokkades die ons beletten dit te zien. Wanneer dat is gebeurd, valt er niets anders meer te doen dan te zijn wat we altijd al zijn geweest.