Les 348

(14 december)

Ik heb geen reden tot woede of angst, want U omringt mij. En in elke behoefte die ik zie, is Uw genade mij genoeg.

1. Vader, laat mij gedenken dat U hier bent en dat ik niet alleen ben. Eeuwigdurende Liefde omringt mij. Ik heb geen reden tot iets anders dan de volmaakte vrede en vreugde die ik met U deel. Welke behoefte heb ik aan kwaadheid of angst? Volmaakte veiligheid omringt mij. Kan ik bang zijn, als Uw eeuwige belofte mij vergezelt? Volmaakte zondeloosheid omringt mij. Wat kan ik vrezen, wanneer U mij geschapen hebt in een heiligheid als de Uwe zo volmaakt?

 

2. Gods genade is ons genoeg in alles wat Hij ons wil laten doen. En dat alleen kiezen we tot onze wil, evenzeer als het de Zijne is.


Toelichting:

U omringt mij”...

Sluit je ogen en kom tot rust. Stel je de liefde of aanwezigheid van God voor als een gouden licht. Zie dit licht vóór je. Voel zijn warmte en zijn gouden gloed, als de stralen van de zon op een heldere zomerdag.

 

Voel dan het licht achter je.

De Liefde van God verwarmt je nu ook aan de achterkant. Voel de veiligheid daarvan.

De aanwezigheid van God schijnt nu ook aan je linker- en rechterkant.

En dan boven en onder je.

Nu is ze helemaal om je heen; je bent omringd door dit gouden licht, je bent erin ondergedompeld.

Je wordt omringd door volmaakte veiligheid, door volmaakte welwillendheid. Sta jezelf toe dit te voelen.

 

In deze Liefde is geen reden voor boosheid of angst. Er is nergens een reden voor, behalve voor de volmaakte vrede en vreugde die je deelt met God.

 

Gods genade is ons genoeg in alles wat Hij ons wil laten doen. En dat alleen kiezen we tot onze wil, evenzeer als het de Zijne is (2:1-2).

 

Elke keer wanneer dat vandaag ook maar enigszins mogelijk is, stop dan een of twee minuten met wat je aan het doen bent en visualiseer jezelf omringd door de Liefde van God.


Oefeninstructies:

DOEL

De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.

Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.

 

Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.

 

LEZEN VAN DE LESSEN

De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.

Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:

 

  • De toelichting op het idee:

Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.

  • Het gebed:

 

OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE

Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).

 

Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183184 en Naam van God meditatie.

 

UURLIJKSE HERINNERING

Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.

 

REGELMATIGE HERHALINGEN

Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).

 

ANTWOORD OP VERLEIDINGEN

Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:

Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).

Als je ergens door van streek raakt, stel dan vast welke behoefte achter dat gevoel zit en zeg: “Ik denk dat ik ..... nodig heb, maar ik heb niets nodig dan de waarheid.

 

LEZEN VAN DE “WAT IS EEN WONDER”-TEKST

Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is een wonder”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).

 

•••

 

SAMENVATTING

  • Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
  • Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
  • ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
  • Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
  • Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
  • Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
  • Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is een wonder”- tekst.

Wat is een wonder  8:

Deel 8: WdII.13.4:2-3

 

1. Een wonder is een correctie. Het schept niet, en het brengt in werkelijkheid allerminst verandering. Het slaat slechts verwoesting gade, en herinnert de denkgeest eraan dat wat die ziet onwaar is. Het maakt vergissingen ongedaan, maar het doet geen poging om aan waarneming voorbij te gaan, noch om de functie van vergeving te overschrijden. Zo blijft het binnen de grenzen van de tijd. Niettemin baant het de weg voor de terugkeer van tijdloosheid en het ontwaken van de liefde, want angst moet wel verdwijnen onder invloed van de milde remedie die het brengt.

 

2. Een wonder bevat de gave van genade, want het wordt gegeven en ontvangen als één. En zo illustreert het de wet van de waarheid waaraan de wereld niet gehoorzaamt, omdat die er volstrekt niet in slaagt te begrijpen hoe zij werkt. Een wonder keert de waarneming om die voorheen op-z’n-kop stond, en maakt aldus een eind aan de vreemde vervormingen die zich manifesteerden. Nu staat de waarneming open voor de waarheid. Nu wordt vergeving als gerechtvaardigd beschouwd.

 

3. Vergeving is de bakermat van wonderen. De ogen van Christus verlenen ze aan alles waar zij in genade en liefde naar kijken. In Zijn zicht is waarneming rechtgezet, en wat bedoeld was om te vervloeken is nu gekomen om te zegenen. Elke lelie van vergeving biedt heel de wereld het stille wonder van de liefde aan. En elk wordt neergelegd voor het Woord van God, op het universele altaar voor de Schepper en de schepping, in het licht van volmaakte zuiverheid en oneindige vreugde.

 

4. Eerst wordt het wonder in vertrouwen aanvaard, omdat erom vragen veronderstelt dat de denkgeest is klaargemaakt om zich een idee te vormen van wat hij niet kan zien en niet begrijpt.

 

"Maar dat vertrouwen zal zijn getuigen aanvoeren om te laten zien dat datgene waarop het berust er werkelijk is. En zo zal het wonder jouw vertrouwen erin rechtvaardigen en laten zien dat het berustte op een wereld die werkelijker is dan wat je vroeger zag, een wereld verlost van wat jij dacht dat er was."

 

5. Wonderen vallen als helende druppels regen uit de Hemel op een droge en stoffige wereld, waar hongerende en dorstende schepsels komen sterven. Nu hebben ze water. Nu is de wereld groen. En overal schieten er tekenen van leven op, die laten zien dat wat geboren is nooit dood kan gaan, want wat leven bezit, bezit onsterfelijkheid.



 

Voordat er een wonder kan plaatsvinden moet er vertrouwen zijn: het verlangen om het wonder te zien, de keuze om te vragen om datgene wat we nu niet kunnen zien, en te geloven dat onze door het ego gegenereerde waarneming onjuist is. Wanneer dat vertrouwen begint te komen, wanneer we wondergericht beginnen te worden, zal dit vertrouwen zijn eigen rechtvaardiging aanvoeren:

 

Dat vertrouwen zal zijn getuigen aanvoeren om te laten zien dat datgene waarop het berust er werkelijk is (4:2).

 

Als ik mijn vertrouwen vestig op een wonder zal het bewijs er zijn, een getuige die aantoont dat waar ik op vertrouw er werkelijk is. Wanneer ik bijvoorbeeld bereid ben om voorbij te zien aan het ego van mijn broeder en in plaats daarvan zijn roep om God in hem te zien, zal er iets gebeuren wat bewijst dat die roep er werkelijk is. Misschien ontmoet mijn vergeving dankbaarheid. Misschien wordt mijn liefde beantwoord met liefde. Misschien zie ik een sprankje licht in iemand bij wie ik dit niet voor mogelijk hield. Vertrouwen zal zijn getuigen aanvoeren.

 

Mijn bereidheid om te geloven in de aanwezigheid van liefde zal me de aanwezigheid van liefde tonen. Ik zal zien wat ik verkies te zien. Ik zal zien dat de wereld van de geest werkelijker is dan de wereld van louter materie. Ziekte maakte plaats voor gezondheid; verdriet wordt vervangen door vreugde; angst wordt getransformeerd tot liefde. En waar ik zonde en kwaad zag, zal ik heiligheid en goedheid zien.

 

De transformatie van mijn denkgeest brengt een andere wereld voort. Mijn bereidheid om het wonder uit te nodigen opent de weg daarvoor. De veranderingen die ik in de wereld zie, zijn niet het wonder zelf, ze zijn het gevolg ervan. Het wonder zal zijn getuigen aanvoeren; het zal een wereld onthullen die anders is dan ik dacht dat ze was.

Eerst de verandering van de denkgeest, het vertrouwen; dan de getuigen van dat vertrouwen, de rechtvaardiging en de bevestiging ervan.