Les 354
(20 december)
Wij zijn samen, Christus en ik, in vrede en in zekerheid van doel. En in Hem is Zijn Schepper, zoals Hij is in mij.
1. Mijn eenheid met de Christus bevestigt mij als Uw Zoon, buiten het bereik van tijd en volkomen vrij van elke wet behalve die van U. Ik heb geen ander zelf dan de Christus in mij. Ik heb geen ander doel dan het Zijne. En Hij is zoals Zijn Vader. Daarom moet ik zowel één zijn met U als met Hem. Want wie is Christus anders dan Uw Zoon zoals U Hem geschapen hebt? En wat ben ik anders dan de Christus in mij?
Toelichting:
Deze les gaat over het bewustzijn van mijn identiteit met Christus. De Schepper is in Christus en eveneens in mij; God is in mij zoals hij in Christus is. Dit is het bewustzijn waar de Cursus ons naar toe leidt. Onze studie van het Tekstboek, ons werk met het Werkboek, en onze toepassing van vergeving in al onze relaties, brengen ons naar dit uiteindelijke bewustzijn: “Ik heb geen ander zelf dan de Christus in mij” (1:2).“En wat ben ik anders dan de Christus in mij?” (1:7).
Nu we bij de laatste lessen zijn aangekomen kunnen we het gevoel hebben dat de Cursus ons ergens onderweg voorbij is gelopen, dat we de boot hebben gemist, of beter: dat we uit de boot zijn gevallen en achter zijn gebleven. Ik heb me in elk geval vaak zo gevoeld, maar ik weet ook dat dit, als ik doorga met in praktijk te brengen wat de Cursus me heeft geleerd, niet waar is. Op een dag zal het besef dat ik geen ander zelf heb dan de Christus in mij, zonder enige weerstand of twijfel resoneren in mijn denkgeest.
Ik geloof ten diepste toe dat dit waar is, maar ik ben me er ook van bewust dat een deel van mijn denkgeest dit nog niet gelooft. Mijn ervaring loopt achter op mijn begrip. Ik geloof nog steeds niet dat ik identiek ben aan Christus, en omdat mijn ervaring mijn geloof volgt zie ik mezelf – of in elk geval delen van mezelf – anders dan dit volmaakte Zelf, dat is zoals Zijn Vader.
Betekent dit dat de Cursus heeft gefaald, of dat mijn werk met de Cursus is mislukt? Nee, dat denk ik niet. In het Nawoord, dat volgt op les 365, zegt Jezus dat de Heilige Geest onze Gids zal blijven “door elke moeilijkheid en alle pijn heen die jij wellicht voor werkelijk houdt” (WdII.Nw.4:1). Hij gaat er dus van uit dat iedereen die het Werkboek heeft doorgewerkt, nog steeds moeilijkheden zal ondervinden en af en toe nog steeds zal denken dat pijn werkelijk is.
Wat jou ook kwelt, wees ervan overtuigd dat Hij het antwoord heeft en het jou graag wil geven, als jij je eenvoudig tot Hem wendt en Hem erom vraagt (WdII.Nw.1:5).
Zelfs na al ons werk ondervinden we nog steeds kwellingen. “Deze Cursus is een begin, niet een einde” (WdII.Nw.1:1). Het Tekstboek en het Werkboek zijn niet bedoeld om ons naar het einde van de reis te brengen, maar om ons te trainen in de juiste manier van reizen en het ontwikkelen van de juiste gewoonten van spirituele beoefening. Ze brengen ons in contact met onze Leraar en leren ons hoe we naar Hem moeten luisteren. Dat is alles, en dat is genoeg.
Toch leggen deze laatste lessen ons woorden in de mond die klinken alsof we het eind van de reis hebben bereikt. We kunnen dit beschouwen als een voorproefje van de gesteldheid van onze denkgeest, wanneer we onze reis inderdaad hebben beëindigd. Dompel je denkgeest onder in deze woorden en laat hem erin weken, zodat je erdoor getransformeerd wordt. Hoe je je ook voelt en wat je ook over jezelf denkt, deze woorden zijn nog steeds waar.
Wie we zijn ligt buiten het bereik van tijd en volkomen vrij van elke wet behalve die van Hem (1:1). We hebben geen ander doel dan het Zijne (1:3). We zijn één met God, net zoals Jezus dat was en is. En al ons leren is bedoeld om alles af te leren wat ons iets anders vertelt.
Oefeninstructies:
DOEL
De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.
Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.
Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.
LEZEN VAN DE LESSEN
De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.
Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:
- De toelichting op het idee:
Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.
- Het gebed:
OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE
Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).
Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183, 184 en Naam van God meditatie.
UURLIJKSE HERINNERING
Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.
REGELMATIGE HERHALINGEN
Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).
ANTWOORD OP VERLEIDINGEN
Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:
Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).
Als je ergens door van streek raakt, stel dan vast welke behoefte achter dat gevoel zit en zeg: “Ik denk dat ik ..... nodig heb, maar ik heb niets nodig dan de waarheid.”
LEZEN VAN DE “WAT BEN IK”-TEKST
Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat ben ik”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).
OEFENSUGGESTIE
Ik vind het behulpzaam om deze les meer specifiek te maken:
“In deze situatie zijn Christus en ik samen”, of:
“Vandaag zijn Christus en ik samen, verenigd in één doel, en God is in ons beiden.”
•••
SAMENVATTING
- Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
- Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
- ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
- Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
- Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
- Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
- Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat ben ik”- tekst.
Wat ben ik 4:
Deel 4: WdII.14.2:4-5
1. Ik ben Gods Zoon, compleet, genezen en heel, stralend in de weerspiegeling van Zijn Liefde. In mij is Zijn schepping geheiligd en van eeuwig leven verzekerd. In mij is de liefde vervolmaakt, angst onmogelijk en vreugde gegrondvest zonder tegendeel. Ik ben de heilige woning van God Zelf. Ik ben de Hemel waar Zijn Liefde huist. Ik ben Zijn heilige Zondeloosheid zelf, want in mijn zuiverheid woont de Zijne.
2. Nu hebben we bijna geen woorden meer nodig. Maar in de laatste dagen van dit ene jaar dat wij samen, jij en ik, aan God geschonken hebben, vonden we één doel dat we deelden. En zo heb jij je met mij verenigd, dus wat ik ben, ben jij eveneens.
"De waarheid omtrent wat wij zijn is niet in woorden uit te drukken of te beschrijven. Maar onze functie hier kan ons duidelijk worden, en woorden kunnen hiervan spreken en die ook onderwijzen, als we zelf een toonbeeld van die woorden zijn."
3. Wij zijn de brengers van verlossing. We aanvaarden onze rol als verlossers van de wereld, die door onze gezamenlijke vergeving wordt verlost. En dit geschenk van ons wordt daarom aan ons gegeven. We zien ieder als broeder en beschouwen alles als vriendelijk en goed. We zijn niet uit op een functie die voorbij de Hemelpoort ligt. Kennis zal terugkeren, wanneer we ons aandeel hebben vervuld. Wij bekommeren ons enkel om het verwelkomen van de waarheid.
4. Onze ogen zijn het waardoor de visie van Christus een wereld ziet die verlost is van elke gedachte aan zonde. Onze oren zijn het die de Stem namens God horen verkondigen dat de wereld zonder zonde is. Onze denkgeesten zijn het die zich met elkaar verenigen wanneer wij de wereld zegenen. En vanuit de eenheid die we hebben bereikt, roepen we al onze broeders op en vragen hen onze vrede te delen en onze vreugde compleet te maken.
5. Wij zijn de heilige boodschappers van God die namens Hem spreken, en omdat we Zijn Woord uitdragen aan ieder die Hij tot ons gezonden heeft, ontdekken we dat het in ons hart geschreven staat. En zo zijn we van gedachten veranderd over het doel waarvoor we kwamen en dat we proberen te dienen. We brengen een blijde boodschap naar de Zoon van God, die dacht dat hij leed. Nu is hij verlost. En nu hij de Hemelpoort voor hem ziet openstaan, zal hij binnengaan en verdwijnen in het Hart van God.
De waarheid omtrent wat wij zijn is niet in woorden uit te drukken of te beschrijven (2:4).
Woorden kunnen ons alleen op weg helpen. Ze kunnen ons tot voor de deur van de Hemel brengen, maar niet daar binnen. Geen enkel woord van de Cursus, hoe betekenisvol ook, kan meer doen dan dat. Dat is geen tekortkoming van de Cursus, noch van de woorden zelf, maar woorden zijn slechts symbolen. Ze kunnen niet méér doen dan wat alle symbolen doen en dat is heel veel. Het is ook noodzakelijk. De waarheid over wat we zijn doet uit zichzelf de rest.
Die waarheid en de volmaakte kennis ervan bevindt zich buiten het bereik van woorden en daarmee buiten ons bereik in deze wereld, die slechts een wereld van symbolen is, niet van de werkelijkheid. Er is echter geen reden om te wanhopen. Wat we werkelijk zijn kan niet in deze wereld zijn; net zomin als fysieke personen in een droom kunnen bestaan of driedimensionale figuren in een tweedimensionale wereld. Een driedimensionale kubus kan niet op een vlak vel papier worden weergegeven; in het beste geval kunnen we in een perspectieftekening de drie dimensies suggereren.
Maar onze functie hier kan ons duidelijk worden, en woorden kunnen hiervan spreken en die ook onderwijzen, als we zelf een toonbeeld van die woorden zijn (2:5).
Zelfs wanneer we de waarheid van wat we zijn niet volledig kunnen kennen, kunnen we deze hier, in deze wereld, toch tot uitdrukking brengen. We kunnen als het ware een perspectieftekening maken die deze waarheid suggereert. Hoe? Door de functie te vervullen die God ons gegeven heeft, de functie die de Cursus vele malen op diverse manieren benoemt: vergeven, gelukkig zijn, liefde uitbreiden, de Wil van God doen, onszelf geven, ons aandeel in Gods plan op ons nemen, onze eigen schatten toevoegen aan die van God, genezing geven en ontvangen, de Verzoening aanvaarden. Dit zijn dingen waar woorden over kunnen spreken en onderwijzen, wanneer we “zelf een toonbeeld van die woorden zijn”.
Wanneer de woorden die we spreken ons wezen kenmerken, zoals een watermerk in een bankbiljet, dan kunnen woorden overbrengen wat vergeving is. Wanneer we in ons leven laten zien waar we over spreken, hebben onze woorden macht. Met andere woorden: dan vervullen we onze functie om te vergeven. Dat is de “perspectieftekening” van de waarheid van wat we zijn. Dat is in deze wereld de weerspiegeling van de Liefde die we zijn.
We kunnen de Cursus zien als een voorbeeld hiervan. Volgens mij zijn zijn woorden zo krachtig omdat ze gesproken worden door iemand die het toonbeeld is van wat hij zegt. Zelfs in de manier waarop Jezus tot ons spreekt en begrip toont voor onze vergissingen, onze koppigheid en eigenzinnigheid, onze twijfel en aarzelingen, kunnen we de werkelijkheid achter zijn woorden voelen. Niet één ervan toont ongeduld, kleineert ons of laat merken dat hij ons dom vindt. Wanneer hij over vergeving spreekt, klinkt de geest van vergeving door in zijn woorden. Wanneer hij zegt iedereen te zien als onze gelijke, krijgen we het gevoel dat hij ons ziet als zijn gelijke. Wanneer hij zegt dat we iedereen als zondeloos kunnen zien, is het duidelijk dat hij ons als zondeloos ziet.
Dat is waar hij ieder van ons naar toe leidt en wat het Handboek voor leraren, in het hoofdstuk over de eigenschappen van Gods leraren, “eerlijkheid” noemt:
Eerlijkheid geldt niet alleen voor wat je zegt. In feite betekent de term consistentie. Niets van wat je zegt is in tegenspraak met wat je denkt of doet, niet één gedachte is in strijd met enige andere, geen enkele daad weerspreekt je woorden, en er is niet één woord of het stemt met elk ander overeen (H4.II.1:4-6).
Alleen door het vervullen van onze functie, alleen door onszelf tot een incarnatie van de Cursus te maken, kunnen we zijn boodschap herkennen en uitdragen. En alleen door deze boodschap in woord en daad aan anderen te geven, kunnen we haar zelf volledig ontvangen.