Les 332

(28 november)

Angst bindt de wereld. Vergeving maakt haar vrij.

1. Het ego maakt illusies. De waarheid maakt zijn boze dromen ongedaan door ze weg te schijnen. De waarheid brengt nooit een aanval voort. Ze is er gewoon. En door haar aanwezigheid wordt de denkgeest teruggeroepen uit fantasieën en ontwaakt hij tot wat werkelijk is. Vergeving nodigt deze aanwezigheid uit binnen te komen en haar rechtmatige plaats in de denkgeest in te nemen. Zonder vergeving is de denkgeest geketend, en gelooft hij in zijn eigen nietigheid. Maar mét vergeving schijnt het licht door de droom van de duisternis heen en biedt hem hoop en schenkt hem het middel om de vrijheid die zijn erfgoed is te verwezenlijken.

 

2. Wij willen de wereld vandaag niet opnieuw binden. Angst houdt haar gevangen. Maar Uw Liefde heeft ons het middel gegeven om haar vrij te maken. Vader, we willen haar nu bevrijden. Want wanneer we vrijheid aanbieden, wordt ze ons gegeven. En we willen geen gevangenen blijven terwijl U ons vrijheid aanreikt.


Toelichting:

Angst en niet-vergeven zijn nauw met elkaar verbonden. In de visie van de Cursus is onze angst geworteld in schuld. Onze primaire angst is de angst dat we gestraft worden voor wat we menen verkeerd te hebben gedaan. Ons geloof in zonde produceert schuld en die schuld produceert angst. De angst bindt ons, want het is een beperkende emotie. Vergeving, die schuld ongedaan maakt, maakt ons dus vrij.

 

Het geloof in zonde is de fundamentele illusie van het ego. Alles wat het ego maakt is illusie, geen werkelijkheid. De waarheid schijnt de illusies van het ego weg (1:2). Als we een illusie zien in de vorm van een hindernis, stelt de waarheid – in dit geval: dat er geen hindernis is – ons in staat om door de hindernis heen te gaan. We hoeven de hindernis niet aan te vallen om haar uit de weg te ruimen, we schijnen haar gewoon weg met de waarheid.

 

De waarheid over ons is dat we schuldeloos zijn. Vergeving valt zonde en schuld niet aan; dat is niet nodig, ze schijnt ze gewoon weg. Vergeving nodigt de waarheid uit binnen te komen “en haar rechtmatige plaats in de denkgeest in te nemen” (1:6).

 

Zonder vergeving is de denkgeest geketend, en gelooft hij in zijn eigen nietigheid (1:7).

 

Wanneer ik vastzit in mijn geloof in schuld lijkt mijn denkgeest machteloos te zijn, niet in staat om ook maar iets tot stand te brengen. Dan kan ik niet in mijn kracht geloven, omdat ik in mijn zwakheid geloof. De macht van God, die mij gegeven is bij mijn schepping, lijkt niet te bestaan. Ik lijk fragiel te zijn, omver te blazen door omstandigheden die buiten mijn controle liggen. Maar als ik vergeven ben herken ik de macht van mijn denkgeest. Door mijn geloof in schuld onder ogen te zien en er verantwoordelijkheid voor te nemen – door me te realiseren dat ik de illusie van zonde en schuld zelf heb gemaakt – word ik mij weer bewust van de wezenlijke macht van mijn denkgeest om te kiezen, en weet ik dat ik opnieuw kan kiezen; dat ik een andere keuze kan maken als ik dat wil.

 

Het beoefenen van vergeving bespoedigt deze bewustwording van de vrijheid en macht van mijn denkgeest. Wanneer ik mij realiseer dat de zonde, die ik in mijn broeder zie, mijn eigen maaksel is en dat ik ervoor kan kiezen hem anders te zien – wat geheel in mijn macht ligt en niet afhankelijk is van iets buiten mezelf – kan ik mijn erfdeel als Gods Zoon herwinnen. Door mijn vergeving bevrijd ik de wereld van schuld. Ik heb de macht om zonden te vergeven! Ik heb de macht om de wereld te bevrijden van haar ketenen, en die macht is de macht van vergeving.


Oefeninstructies:

DOEL

De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.

Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.

 

Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.

 

LEZEN VAN DE LESSEN

De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.

Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:

 

  • De toelichting op het idee:

Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.

  • Het gebed:

 

OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE

Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).

 

Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183184 en Naam van God meditatie.

 

UURLIJKSE HERINNERING

Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.

 

REGELMATIGE HERHALINGEN

Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).

 

ANTWOORD OP VERLEIDINGEN

Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:

Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).

Als je ergens door van streek raakt, stel dan vast welke behoefte achter dat gevoel zit en zeg: “Ik denk dat ik ..... nodig heb, maar ik heb niets nodig dan de waarheid.

 

LEZEN VAN DE “WAT IS HET EGO”-TEKST

Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is het ego”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).

 

OEFENSUGGESTIE

Denk aan een situatie waarin je angst ervaart en zeg dan:

“Mijn angst met betrekking tot [persoon, situatie of gebeurtenis] bindt [noem de mensen die hierbij betrokken zijn].

Mijn vergeving van deze [persoon, situatie of gebeurtenis] maakt mijzelf en [noem de mensen die hierbij betrokken zijn] vrij.”

 

•••

 

SAMENVATTING

  • Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
  • Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
  • ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
  • Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
  • Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
  • Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
  • Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is het ego”- tekst.

Wat is het ego  2:

Deel 2: WdII.12.1:3

 

1. Het ego is afgoderij, het teken van een beperkt en afgescheiden zelf, geboren in een lichaam, en gedoemd te lijden en zijn leven te eindigen in de dood. Het is de ‘wil’ die de Wil van God als vijand ziet en een vorm aanneemt waarin die wordt ontkend.

 

"Het ego is het ‘bewijs’ dat kracht zwak is en liefde angstwekkend, dat leven in werkelijkheid de dood is en dat alleen waar is wat tegengesteld is aan God."

 

2. Het ego is waanzinnig. Vol angst staat het buiten het Alomtegen-woordige, los van het Al, en afgescheiden van het Oneindige. In zijn waanzin denkt het dat het God Zelf overwonnen heeft. En in zijn vreselijke autonomie ‘ziet’ het dat de Wil van God vernietigd is. Het droomt van straf en beeft voor de figuren in zijn dromen, zijn vijanden die eropuit zijn het te vermoorden voordat het zijn veiligheid zeker kan stellen door hen aan te vallen.

 

3. De Zoon van God is egoloos. Kan hij weet hebben van waanzin en de dood van God, wanneer hij in Hem verblijft? Kan hij weet hebben van lijden en verdriet, wanneer hij in eeuwige vreugde leeft? Kan hij weet hebben van angst en straf, zonde en schuld, haat en aanval, wanneer al wat hem omringt eeuwigdurende vrede is, voor altijd vrij van conflict en onverstoord, in de diepste stilte en rust?

 

4. De werkelijkheid kennen betekent het ego en zijn gedachten niet zien, en evenmin zijn werken, zijn daden, zijn wetten en zijn overtuigingen, zijn dromen, zijn hoop, zijn plannen voor zijn verlossing, en de prijs die het geloof daarin met zich meebrengt. In lijden uitgedrukt is de prijs voor het vertrouwen erin zo immens dat de kruisiging van Gods Zoon dagelijks in zijn verduisterd heiligdom wordt opgedragen, en er bloed moet vloeien voor het altaar waar zijn ziekelijke volgelingen zich klaarmaken om te sterven.

 

5. Maar één lelie van vergeving zal de duisternis veranderen in licht, en het altaar gewijd aan illusies veranderen in het heiligdom van het Leven zelf. En vrede zal voor altijd terugkeren in de heilige denkgeesten die God geschapen heeft als Zijn Zoon, Zijn woonplaats, Zijn vreugde en Zijn liefde, volkomen de Zijne, en volkomen één met Hem.



 

Om zijn illusoire onafhankelijkheid in stand te houden ontkent het ego God en alles wat met Hem te maken heeft. De kracht van onschuld, mildheid en liefde wordt gezien als “zwak” en wordt ontweken. Aanval wordt daarentegen gezien als kracht. “Op eigen benen staan” en “onafhankelijk zijn” wordt beschouwd als een teken van volwassenheid en sterkte; verbondenheid met anderen en afhankelijkheid van God als zwakte. Het ultieme beeld van een machtig ego is het autonome individu, dat uitdagend schreeuwt tegen het hele universum. Het ego kan niet zien of begrijpen dat dit autonome, beperkte en afgescheiden zelf juist het symbool van zwakheid is.

 

Met betrekking tot de keuze die we hebben gemaakt om een ego te worden (een keuze die alleen in de droom bestaat en in werkelijkheid nooit heeft plaatsgevonden) zegt de Cursus:

 

Hier vraagt de Zoon van God niet te veel, maar veel te weinig. Hij zou zijn eigen identiteit en alles willen offeren om een kleine schat voor zichzelf te vinden (T26.VII.11:7-8).

 

Leren luisteren naar de Stem namens God in plaats van naar die van het ego, betekent veel meer dan luisteren naar het engeltje op je rechterschouder, in plaats van naar de duivel op je linker. Die voorstelling van zaken laat de “ik” die luistert onveranderd; het blijft dezelfde identiteit, een afgescheiden zelf. Naar God luisteren in plaats van naar het ego vereist het volledig loslaten van die “kleine schat” voor mijzelf, waarmee mijn volledige zelfbeeld als afgescheiden van God wordt bedoeld en een bevestiging van mijn identiteit als zelf.

 

Ik heb me vergist toen ik dacht dat ik los van God leefde, als een afzonderlijk wezen dat zich in afzondering bewoog, aan niets gebonden, en gehuisvest in een lichaam. Nu weet ik dat mijn leven dat van God is, ik geen ander thuis heb en los van Hem niet besta. Hij heeft geen Gedachten die niet deel zijn van mij, en ik heb geen andere dan de Zijne (WdII.223.1:1-3).