Les 270

(27 september)

Vandaag zal ik niet de ogen van het lichaam gebruiken.

1. Vader, de visie van Christus is Uw gave aan mij; ze heeft het vermogen alles wat de ogen van het lichaam zien te vertalen in de aanblik van een vergeven wereld. Hoe heerlijk en bekoorlijk is deze wereld! Maar hoeveel meer zal ik erin waarnemen dan met de ogen valt te zien! Een vergeven wereld betekent dat Uw Zoon zijn Vader erkent, zijn dromen tot de waarheid laat brengen en vol verwachting uitziet naar het ene nog resterende moment in de tijd, die voorgoed eindigt wanneer de herinnering van U tot hem terugkeert. En nu is zijn wil één met de Uwe. Zijn functie is nu slechts die van Uzelf, en iedere gedachte behalve de Uwe is verdwenen.

 

2. De stilte van vandaag zal ons hart zegenen, en door middel daarvan zal er vrede komen over iedereen. Christus is vandaag onze ogen. En via Zijn zicht bieden we de wereld genezing aan door middel van Hem, de heilige Zoon die God heel geschapen heeft, de heilige Zoon die God één geschapen heeft.


Toelichting:

Natuurlijk betekent dit niet dat ik vandaag geblinddoekt rond ga lopen en overal tegenaan zal botsen. Het betekent dat ik mijn zicht niet beperk tot het fysieke zien, dat ik de informatie van mijn ogen niet gebruik en me er niet afhankelijk van opstel.

 

De visie van Christus..... heeft het vermogen alles wat de ogen van het lichaam zien te vertalen in de aanblik van een vergeven wereld (1:1).

 

Het gaat dus om “vertalen.” Wat ik vandaag wil zien is een vergeven wereld. Ik wil de waarheid zien achter alle verschijningsvormen. Mijn functie – de functie van iedere Zoon van God – is die van vertaler. We zijn hier om de wereld te genezen door haar anders te gaan zien, waarmee we ook onszelf genezen.

 

Een van de belangrijkste aspecten van dat andere zien is de afwezigheid van oordelen en veroordeling. Niets als “verkeerd” bestempelen. Niet vragen om uiterlijke veranderingen. Zien dat alles en iedereen liefde waard is, precies zoals het is, zoals ze zijn. Geen vergelijkingen of waardebepalingen, geen verschil maken, maar alles zien als onderdeel van het geheel.

 

Vergeven is ergens aan voorbijzien. Kijk dan ook achter de vergissing en laat je waarneming er niet op rusten, want je zult geloven wat jouw waarneming bevat. Aanvaard alleen als waar wat jouw broeder is, als jij jezelf wilt kennen. Zodra je waarneemt wat hij niet is, kun je niet weten wat jij bent, omdat je hem verkeerd ziet (T9.IV.1:2-5).

 

Je begrijpt niet hoe jij aan vergissingen voorbij kunt zien, anders zou jij ze niet maken (T9.IV.2:2).

 

We moeten voorbij zien aan vergissingen, maar omdat we niet weten hoe we dat moeten doen moeten we ons tot de Heilige Geest wenden. Een fundamentele les van de Cursus is: vertrouw je waarnemingen niet; gebruik de ogen van het lichaam niet; denk niet dat zien begint en eindigt met het fysieke zien en je eigen mentale interpretaties.

 

In deze wereld nemen we iets waar en onze denkgeest interpreteert dit meestal door middel van een waardebepaling, een oordeel. We moeten ons echter realiseren dat we niet kúnnen oordelen omdat we niet over alle feiten beschikken. We moeten onze waarneming opgeven. We hoeven haar niet te beschouwen als gevaarlijk of beangstigend of zondig, we hoeven alleen maar te erkennen dat ze betekenisloos is (H16.10:8). Het opgeven van onze waarnemingen is een cruciale stap.

 

En in ruil voor dit ‘offer’ keert de Hemel terug in [ons] bewustzijn (H16.10:10).

 

Laten we een stap terug doen en een positie innemen die inferieur lijkt te zijn. Laten we zeggen: “Ik begrijp niet wat dit betekent”. Dit is de allereerste les van het Werkboek: “Niets wat ik zie betekent iets” (WdI.1.t). En laten we ons dan openstellen voor de Heilige Geest: “Ik ben bereid de dingen anders te zien.” Dat is alles. Als we zover zijn gekomen komt er houvast, omdat God dit gebed zal beantwoorden. We zullen de dingen anders zien. Misschien niet ineens of op datzelfde moment, maar het gebeurt. Hoe? Dat weten we niet. Begrijpen hoe de Verzoening plaatsvindt is niet onze taak en onze functie. Dat is de Zijne.


Oefeninstructies:

DOEL

De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.

Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.

 

Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.

 

LEZEN VAN DE LESSEN

De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.

Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:

 

  • De toelichting op het idee:

Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.

  • Het gebed:

 

OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE

Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).

 

Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183184 en Naam van God meditatie.

 

UURLIJKSE HERINNERING

Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.

 

REGELMATIGE HERHALINGEN

Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).

 

ANTWOORD OP VERLEIDINGEN

Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:

Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).

Als je ergens door van streek raakt, stel dan vast welke behoefte achter dat gevoel zit en zeg: “Ik denk dat ik ..... nodig heb, maar ik heb niets nodig dan de waarheid.

 

LEZEN VAN DE “WAT IS HET LICHAAM”-TEKST

Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is het lichaam”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).

 

•••

 

SAMENVATTING

  • Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
  • Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
  • ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
  • Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
  • Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
  • Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
  • Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is het lichaam”- tekst.

Wat is het lichaam 10:

Deel 10: WdII.5.5:4-8

 

1. Het lichaam is een hek dat de Zoon van God zich verbeeldt te hebben neergezet om delen van zijn Zelf af te scheiden van andere delen. Binnen dit hekwerk denkt hij te leven, om te sterven als dat afbrokkelt en uiteenvalt. Want binnen dit hek denkt hij dat hij voor de liefde veilig is. Omdat hij zich vereenzelvigt met zijn veiligheid, beschouwt hij zichzelf als datgene wat zijn veiligheid uitmaakt. Hoe zou hij er anders zeker van kunnen zijn dat hij binnen het lichaam blijft en de liefde buiten houdt?

 

2. Het lichaam is niet blijvend. Maar dit ziet hij als dubbele veiligheid. De voorbijgaande aard van Gods Zoon is immers het ‘bewijs’ dat zijn omheiningen werken en de taak uitvoeren die zijn denkgeest ze toebedeelt. Want als zijn éénzijn nog steeds onaangetast was, wie zou dan kunnen aanvallen en wie zou aangevallen kunnen worden? Wie zou overwinnaar kunnen zijn? En wie diens prooi? Wie zou slachtoffer kunnen zijn? En wie de moordenaar? En als hij niet doodging, welk ‘bewijs’ is er dan dat Gods eeuwige Zoon kan worden vernietigd?

 

3. Het lichaam is een droom. Zoals andere dromen schijnt het soms een beeld van geluk te schilderen, maar kan het heel plotseling omslaan in angst, waaruit iedere droom ontstaat. Want alleen liefde schept in waarheid, en de waarheid kan nooit bang zijn. Gemaakt om beangstigend te zijn, moet het lichaam wel het doel dienen dat eraan gegeven is. Maar wij kunnen het doel veranderen waaraan het lichaam zal gehoorzamen, door anders te gaan denken over waartoe het dient.

 

4. Het lichaam is het middel waardoor Gods Zoon zijn innerlijke gezondheid hervindt. Hoewel het gemaakt werd om hem zonder ontsnappingsmogelijkheid in te sluiten in de hel, is nu het hemelse doel in de plaats gekomen van het najagen van de hel. De Zoon van God reikt zijn broeder de hand om hem te helpen samen met hem de weg te gaan. Nu is het lichaam heilig. Nu dient het om de denkgeest te genezen, terwijl het gemaakt was om die te doden.

 

5. Je zult je vereenzelvigen met dat waarvan jij denkt dat het jou veiligheid biedt. Wat het ook mag zijn, je zult geloven dat het één is met jou. Jouw veiligheid ligt in de waarheid en niet in leugens.

 

"Liefde is jouw veiligheid. Angst bestaat niet. Vereenzelvig je met liefde en je bent veilig. Vereenzelvig je met liefde en je bent thuis. Vereenzelvig je met liefde en vind jouw Zelf."

 

 

Liefde is jouw veiligheid. Angst bestaat niet (5:4-5).

 

Als ik de ogen van het lichaam niet gebruik is dit wat ik zal zien. Als ik mijn onvoorwaardelijke vertrouwen in mijn waarneming van de dingen loslaat, zal ik liefde zien. De ogen van mijn lichaam zijn uit angst gemaakt om angst te zien. Ik moet mijn afhankelijkheid van dit mechanisme van waarneming loslaten en om een nieuwe visie vragen: de visie van Christus.

 

Dat angst niet bestaat lijkt moeilijk te geloven, vooral naarmate ik verder kom in de Cursus. Want juist daardoor komen alle diep begraven angsten naar boven. De Cursus leert me echter dat het volgende gebeurt:

Om mijn ware aard als liefde voor mij verborgen te houden, heeft het ego allerlei soorten angst bedacht, die ik zo bedreigend vind dat ik ze heb onderdrukt of ontkend, en verpakt in bedrieglijke vermommingen, die ondersteund worden door mijn waarneming van de wereld. Nu ik mijn vertrouwen in mijn waarneming begin los te laten, lossen de vermommingen op en komen de angsten, die ik begraven had, aan de oppervlakte. De eenvoudige boodschap: “Angst bestaat niet”, is een tegengif voor deze bovenkomende angsten. Met andere woorden: wat ik zie is niet werkelijk, het is een illusie die ik heb gemaakt.

 

Vereenzelvig je met liefde en je bent veilig. Vereenzelvig je met liefde en je bent thuis. Vereenzelvig je met liefde en vind jouw Zelf (5:6-8).

 

Als ik naar binnen begin te kijken zie ik al die verschillende vormen van angst. In plaats van ertegen te vechten, ervoor weg te lopen, of ze opnieuw te begraven, moet ik leren eraan voorbij te zien naar de liefde die ze verbergen. We moeten door “de cirkel van angst”, zoals de Cursus het noemt, heen, om ons Zelf, ons thuis te bereiken (zie T18.IX, vooral alinea 3 en 4). Dit is het punt waarop de meesten van ons vastlopen. De angst lijkt te groot te zijn.

 

Laat ik de Heilige Geest vandaag toestaan mij te tonen dat deze schijnbaar ondoordringbare muur van angst in werkelijkheid niets is. Hij is gemaakt van wolken die nog geen veer tegen kunnen houden. Laat ik Zijn hand nemen en Hem toestaan om mij voorbij die muur naar de waarheid te leiden, naar mijn Zelf, naar huis. Laat ik ervoor kiezen om mij met liefde te vereenzelvigen en daar mijn veiligheid vinden.