Les 277

(4 oktober)

Laat mij Uw Zoon niet binden door wetten die ik heb gemaakt.

1. Uw Zoon is vrij, mijn Vader. Laat ik me niet inbeelden dat ik hem gebonden heb door de wetten die ik heb gemaakt om over het lichaam te regeren. Hij is niet onderworpen aan enige wet die ik heb gemaakt en waarmee ik probeer het lichaam tot iets zekerders te maken. Hij wordt niet veranderd door wat veranderlijk is. Hij is geen slaaf van enige wet van de tijd. Hij is zoals U hem geschapen hebt, omdat hij geen andere wet kent dan de wet van de liefde.

 

2. Laten we geen afgoden aanbidden, noch in enige wet geloven die afgoderij pleegt op te stellen om de vrijheid van de Zoon van God te verbergen. Hij is door niets gebonden behalve door zijn overtuigingen. Maar wat hij is, stijgt ver uit boven zijn geloof in slavernij of vrijheid. Hij is vrij, want hij is zijn Vaders Zoon. En hij kan niet gebonden zijn, tenzij Gods waarheid liegen kan en God kan willen dat Hij Zichzelf misleidt.


Toelichting:

Wanneer de Cursus de term “Zoon” gebruikt in een context zoals deze, wordt het hele Zoonschap bedoeld, dat zowel mijzelf als al mijn broeders insluit. Met andere woorden: “Uw Zoon” is iedereen op wie mijn denkgeest zich richt. Als ik dus bid: “Laat mij Uw Zoon niet binden” heeft dat betrekking op mijn baas, mijn partner, mijn vrienden, mijn familie en iedereen die ik tegenkom en aan wie ik denk. Het is goed om dit gebed telkens uit te spreken, wanneer we vandaag contact hebben met anderen.

 

In onze plaatselijke studiegroep deelde een van de deelneemsters kortgeleden een nieuw inzicht met ons. Ze had zich gerealiseerd dat, wanneer ze in haar denkgeest een beperking in iemand ziet en die persoon deze beperking al heeft geaccepteerd in zijn eigen denkgeest, zij deze beperking versterkt. En dat ze dan bovendien zichzelf deze beperking oplegt. We zien dit vaak in situaties waarbij ouders of leraren en kleine kinderen betrokken zijn. Een kind vertoont vaak de beperkingen die de volwassenen in hem of haar “zien”, of het deze beperkingen nu wel of niet daadwerkelijk bezit. Dat we dit bij volwassenen niet zo duidelijk zien wil niet zeggen dat het niet voortdurend gebeurt. Wanneer we anderen in onze denkgeest beperkingen opleggen binden we hen door wetten die wij hebben gemaakt.

 

Uw Zoon is vrij, mijn Vader” (1:1). Iedereen die we vandaag tegenkomen is die Zoon en is even vrij. De beperkingen die de Cursus bedoelt zijn niet zozeer de fysieke of intellectuele beperkingen, maar beperkingen zoals schuld en zonde. Wanneer we geloven dat iemand niet meer geholpen kan worden of dat er voor hem geen hoop meer is, binden we hem door wetten die wij hebben gemaakt. We stellen ons een rangorde naar moeilijkheid voor met betrekking tot wonderen en leggen deze op aan degenen om ons heen. Maar het eerste wonderprincipe zegt: “Wonderen kennen geen rangorde naar moeilijkheid” (T1.I.1:1).

 

Hij [wie hij of zij ook moge zijn] wordt niet veranderd door wat veranderlijk is (1:4).

 

Hij is nog steeds de volmaakte Zoon van God, zoals Hij hem geschapen heeft. Hij is niet beschadigd en heeft zijn schoonheid niet verloren door iets in deze wereld, omdat alles in deze wereld veranderlijk is. De Zoon van God is niet veranderd door iets wat met zijn veranderlijke lichaam is gebeurd. Een veer kan een diamant niet beschadigen, zelfs een hele bundel veren of een veer van een struisvogel kan dat niet. Ons wordt gevraagd ons dit te herinneren met betrekking tot al onze broeders; ze zijn niet veranderd door wat hun zonden of vergissingen lijken te zijn. Ze zijn “geen slaaf van enige wet van de tijd” (1:5), wat onder andere onze vaste overtuiging ontkracht dat genezing veel tijd nodig heeft. Ze zijn slechts onderworpen aan één wet: de wet van de liefde (1:6).

 

Onze broeders zijn niet gebonden door wat dan ook, behalve door hun eigen overtuigingen (2:2). Wat ze werkelijk zijn “stijgt ver uit boven [hun] geloof in slavernij of vrijheid” (2:3). Hun schijnbare gebondenheid is slechts een dun laagje over de solide werkelijkheid van heiligheid en liefde, die daaronder ligt.

 

En hij kan niet gebonden zijn, tenzij Gods waarheid liegen kan en God kan willen dat Hij Zichzelf misleidt (2:5).

 

Wat voor soort God zou dat zijn?

Als ik vandaag nu eens op deze manier naar iedereen kijk? Welke wonderen zouden dan gebeuren? Welke ketenen zouden verbroken worden? Welke blinde zou weer kunnen zien? Welke reeds lang bestaande hartewond zou genezen?

Precies dit is onze functie hier als wonderdoeners.


Oefeninstructies:

DOEL

De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.

Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.

 

Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.

 

LEZEN VAN DE LESSEN

De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.

Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:

 

  • De toelichting op het idee:

Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.

  • Het gebed:

 

OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE

Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).

 

Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183184 en Naam van God meditatie.

 

UURLIJKSE HERINNERING

Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.

 

REGELMATIGE HERHALINGEN

Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).

 

ANTWOORD OP VERLEIDINGEN

Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:

Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).

Als je ergens door van streek raakt, stel dan vast welke behoefte achter dat gevoel zit en zeg: “Ik denk dat ik ..... nodig heb, maar ik heb niets nodig dan de waarheid.

 

LEZEN VAN DE “WAT IS DE CHRISTUS”-TEKST

Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is de Christus”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).

 

•••

 

SAMENVATTING

  • Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
  • Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
  • ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
  • Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
  • Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
  • Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
  • Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is de Christus”- tekst.

Wat is de Christus 7:

Deel 7: WdII.6.4:1

 

1. Christus is de Zoon van God zoals Hij Hem geschapen heeft. Hij is het Zelf dat wij delen, dat ons met elkaar verenigt, en tevens met God. Hij is de Gedachte die nog steeds woont in de Denkgeest die Zijn Bron is. Hij heeft Zijn heilige woning niet verlaten, noch de onschuld verloren waarin Hij geschapen werd. Hij woont voor eeuwig onveranderd in de Denkgeest van God.

 

2. Christus is de schakel die jou in eenheid houdt met God en er borg voor staat dat de afscheiding niet meer is dan een illusie van wanhoop, want hoop zal eeuwig in Hem verblijven. Jouw denkgeest maakt deel uit van de Zijne en de Zijne van die van jou. Hij is het deel waarin Gods Antwoord ligt, waarin alle beslissingen al genomen en dromen voorbij zijn. Hij blijft onaangeroerd door wat de ogen van het lichaam ook zien. Want hoewel Zijn Vader in Hem het middel voor jouw verlossing heeft geplaatst, blijft Hij toch het Zelf dat, zoals Zijn Vader, van geen zonde weet.

 

3. Als woning van de Heilige Geest, en thuis alleen in God, blijft Christus vredig in de Hemel van jouw heilige denkgeest. Dit is het enige deel van jou dat in waarheid werkelijkheid bezit. De rest zijn dromen. Maar deze dromen zullen aan Christus worden gegeven om in het aanschijn van Zijn glorie te vervliegen en jouw heilige Zelf, de Christus, eindelijk aan jou te openbaren.

 

"Vanuit de Christus in jou reikt de Heilige Geest naar al jouw dromen en nodigt die uit tot Hem te komen, om in waarheid te worden omgezet."

 

Hij zal ze inruilen voor de laatste droom, die God heeft aangewezen als het eind der dromen. Want wanneer vergeving op de wereld rust en vrede over iedere Zoon van God gekomen is, wat kan er dan nog zijn dat dingen gescheiden houdt, want wat blijft er nog te zien behalve Christus’ gelaat?

 

5. En hoe lang zal dit heilige gelaat te zien zijn, wanneer het slechts het symbool is dat de leertijd nu voorbij is, en het doel van de Verzoening eindelijk is bereikt? Dus laten we daarom proberen het gelaat van Christus te vinden en naar niets anders te kijken. Wanneer we Zijn heerlijkheid aanschouwen, weten we dat we geen behoefte meer hebben aan leren, aan waarneming of aan tijd, of aan iets anders dan het heilig Zelf, de Christus die God geschapen heeft als Zijn Zoon.

 

 

Vanuit ons meest innerlijke zijn, vanuit de Christus in ons, “reikt de Heilige Geest naar al jouw dromen en nodigt die uit tot Hem te komen, om in waarheid te worden omgezet” (4:1).

 

Laten we daarom geen enkele droom voor Hem verbergen; laat schaamte ons er niet van weerhouden om ze aan Hem te geven. Hij zal ons niet veroordelen. Hij schrikt niet van wat Hij in ons ziet. In tegendeel: “Hij heeft lief wat Hij in jou ziet” (T13.V.9:6). Voorbij de illusie van zonde ziet hij de werkelijkheid van de liefde.

 

In elke aanvalgedachte ziet Hij onze roep om liefde. In elke huivering van angst hoort hij een roep om hulp. In elk begeren van de dingen van deze wereld herkent Hij ons verlangen naar compleetheid. Wat we Hem ook aanbieden, Hij zet het om in waarheid. Niets valt buiten de verlossing, niets valt buiten het bereik van de Verzoening. De taak van de Heilige Geest is ons “uit naam van God opnieuw te interpreteren” (T5.III.7:7). Hij zal alles wat we Hem geven omzetten in waarheid – maar alleen als we het Hem geven. Als we het verbergen kan Hij ons niet helpen.

 

Het is goed om ter aanvulling paragraaf VII van hoofdstuk 14 van het Tekstboek lezen. Dit zijn twee citaten daaruit:

 

Breng dan ook al je duistere en geheime gedachten bij Hem, en bekijk ze samen met Hem (T14.VII.6:8).

 

Open iedere deur voor Hem, en nodig Hem uit de duisternis binnen te koe men en die door Zijn licht te laten verdwijnen (T14.VII.6:2).