Les 260
(17 september)
Laat ik me herinneren dat God me geschapen heeft.
1. Vader, ik heb mezelf niet gemaakt, hoewel ik in mijn waanzin dacht van wel. Maar, als Uw Gedachte, heb ik mijn Bron niet verlaten en ben ik altijd deel gebleven van Wie mij geschapen heeft. Uw Zoon, mijn Vader, roept U vandaag aan. Laat me mij herinneren dat U mij geschapen hebt. Laat me mij mijn Identiteit herinneren. En laat mijn zondeloosheid weer oprijzen voor de visie van Christus, waarmee ik vandaag wil kijken naar mijn broeders en mijzelf.
2. Nu herinneren we ons onze Bron en daarin vinden we eindelijk onze ware Identiteit. Wij zijn waarlijk heilig, want onze Bron kan van geen zonde weten. En wij die Zijn Zonen zijn, zijn elkaars evenbeeld en de gelijkenis van Hem.
Toelichting:
In de gedachtegang van de Cursus is er een nauwe, onverbrekelijke band tussen de erkenning van onze ware Bron (“Ik ben zoals God mij geschapen heeft”) en het kennen van onze ware Identiteit.
Als we God eenmaal erkennen als onze enige Bron, verdwijnen alle vragen over onze identiteit, want we zijn zoals God ons heeft bedoeld:
Nu herinneren we ons onze Bron en daarin vinden we eindelijk onze ware Identiteit (2:1).
Als ons doel is ons te herinneren wie we werkelijk zijn, is de enige weg naar dat doel de acceptatie van God als onze Schepper. Al onze valse zelfbeelden komen voort uit het idee dat we onszelf op de een of andere manier hebben gemaakt, of op zijn minst een belangrijke rol hebben gespeeld in onze vorming.
Vader, ik heb mezelf niet gemaakt, hoewel ik in mijn waanzin dacht van wel (1:1).
Misschien erkennen we – met tegenzin – God als onze oorspronkelijke schepper, maar geloven we dat we daarna zelf de belangrijkste factor zijn geweest in het vormgeven van ons leven en onze bestemming. Als we geloven in zonde, moeten we dat wel geloven, want zou God zonde scheppen? Als Hij dat niet heeft gedaan maar zonde wel bestaat... wie heeft die dan gemaakt? Of we het nu dus wel of niet toegeven: als we geloven dat we iets anders zijn dan volkomen onschuldig en volmaakt, geloven we echt dat we onszelf hebben gemaakt. Kortom, we denken dat God ons geschapen heeft en dat wij het verpest hebben.
En toch hebben we onze Bron niet verlaten, zegt de Cursus. God is al-wat-is en alles wat er is bestaat in Hem. We zijn nog steeds deel van Hem. Daarom kunnen we niet zijn wat we denken te zijn. We kunnen onszelf niet van Hem afscheiden zoals we denken gedaan te hebben. Afscheiding heeft niet alleen nooit plaatsgevonden, ze kan niet plaatsvinden. Als we ons herinneren dat God ons geschapen heeft, herinneren we ons tegelijkertijd onze Identiteit (1:4-5). Zoals de aard van een zonnestraal wordt bepaald door de aard van de zon, zo wordt onze aard bepaald door onze Bron. Dit is wat we zien, als we met de visie van Christus naar onze broeders en zusters kijken.
Wij zijn waarlijk heilig, want onze Bron kan van geen zonde weten. En wij die Zijn Zonen zijn, zijn elkaars evenbeeld en de gelijkenis van Hem (2:2-3).
Laat ik me vandaag herinneren dat God mij geschapen heeft. Mijn Bron bepaalt wat ik ben. Ik ben niet bepaald door mijn verleden, mijn opvoeding, mijn woorden en daden. En mijn broeders zijn evenmin bepaald door de hunne. We zijn allen bepaald door God. En wat we zijn is Zijn volmaakte Zoon.
Oefeninstructies:
DOEL
De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.
Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.
Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.
LEZEN VAN DE LESSEN
De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.
Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:
- De toelichting op het idee:
Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.
- Het gebed:
OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE
Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).
Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183, 184 en Naam van God meditatie.
UURLIJKSE HERINNERING
Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.
REGELMATIGE HERHALINGEN
Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).
ANTWOORD OP VERLEIDINGEN
Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:
Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).
Als je ergens door van streek raakt, stel dan vast welke behoefte achter dat gevoel zit en zeg: “Ik denk dat ik ..... nodig heb, maar ik heb niets nodig dan de waarheid.”
LEZEN VAN DE “WAT IS ZONDE”-TEKST
Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is zonde”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).
OEFENSUGGESTIE
Denk aan iets waar je spijt van hebt, of wenst dat je het beter had gedaan. Probeer in contact te komen met het gevoel dat dit je tot iets maakt wat je niet wilt zijn: dom of egoïstisch of onattent of kleinzielig. En zeg dan:
“In mijn ogen maakt dit mij .....
Laat ik me herinneren dat God mij geschapen heeft.
Ik kan mezelf niet ..... maken omdat God mij ..... (kies een woord dat het tegenovergestelde is van wat je eerder hebt genoemd) geschapen heeft."
•••
SAMENVATTING
- Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
- Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
- ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
- Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
- Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
- Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
- Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is zonde”- tekst.
Wat is zonde 10:
Deel 10: WdII.4.5:5-8
1. Zonde is waanzin. Het is het middel waarmee de denkgeest tot waanzin wordt gedreven en probeert illusies de plaats te laten innemen van de waarheid. En in zijn waanzin ziet hij illusies waar de waarheid hoort te zijn, en waar die in werkelijkheid ook is. Zonde heeft het lichaam ogen gegeven, want wat is er dat de zondelozen zouden willen zien? Welke behoefte hebben zij aan beelden of geluiden of aanrakingen? Wat zouden ze willen horen of waar zouden ze naar willen grijpen? Wat zouden ze überhaupt zintuiglijk willen waarnemen? Zintuiglijk waarnemen is niet kennen. En de waarheid kan alleen met kennis zijn gevuld, en met niets anders.
2. Het lichaam is het instrument dat de denkgeest gemaakt heeft in zijn pogingen zichzelf te misleiden. Zijn doel is te streven. Maar het doel waarnaar het streeft kan veranderen. En nu dient het lichaam een ander streefdoel. Waar het nu op uit is wordt bepaald door het doel dat de denkgeest zich heeft gesteld ter vervanging van zijn doel van zelfmisleiding. Waarheid kan evengoed als leugens zijn doel zijn. In dat geval zullen de zintuigen zoeken naar getuigen van wat waar is.
3. Zonde is de bakermat van alle illusies, die slechts staan voor denkbeeldige zaken voortkomend uit gedachten die onwaar zijn. Ze zijn het ‘bewijs’ dat wat geen werkelijkheid heeft, toch werkelijk is. Zonde ‘bewijst’ dat Gods Zoon slecht is, dat aan tijdloosheid een eind moet komen, en dat eeuwig leven sterven moet. En God Zelf heeft de Zoon verloren die Hij liefheeft, waarbij Hem niets rest dan verval om Hem compleet te maken, Zijn Wil voor eeuwig door de dood overwonnen is, liefde is vermoord door haat, en vrede niet langer bestaat.
4. De dromen van een gek zijn angstaanjagend, en zonde lijkt inderdaad angst aan te jagen. En toch is wat de zonde ziet slechts een kinderspel. De Zoon van God kan spelen dat hij een lichaam werd, ten prooi aan het kwaad en aan schuld, met maar een kortstondig leven dat eindigt in de dood. Maar al die tijd straalt zijn Vaders licht over hem en heeft Hij hem met een eeuwigdurende Liefde lief, waaraan zijn pretenties in het geheel niets kunnen afdoen.
5. Hoelang, o Zoon van God, wil je nog doorgaan met het spel van de zonde? Zullen we dit scherpgekante kinderspeelgoed niet eens afdanken? Hoe snel ben je bereid naar huis te komen? Vandaag misschien?
"Er is geen zonde. De schepping is onveranderd. Wil jij je terugkeer naar de Hemel nog steeds tegenhouden? Hoelang nog, o heilige Zoon van God, hoelang?"
Er is geen zonde. De schepping is onveranderd (5:5-6).
Dit is wat de herinnering van onze Bron ons vertelt. Zonde is slechts een kinderspel dat we hebben verzonnen en het heeft geen enkele invloed op Gods schepping. Het is een spel dat we alleen in onze verbeelding spelen en het heeft de werkelijkheid in geen enkel opzicht veranderd. De “zondeval” heeft nooit plaatsgevonden. Er is niets waar we voor moeten boeten, waarvoor we gestraft moeten worden. De poort van de Hemel staat wagenwijd open om ons te verwelkomen.
Het enige wat we hoeven te doen is stoppen met het spelen van dit kinderlijke spel, met denken dat schuld – die van onszelf of van anderen – ook maar enige waarde heeft, en deze gedachte loslaten. We houden alleen maar vast aan zonde en schuld om onze illusie van afscheiding in stand te houden. Is dat de prijs die we daarvoor betalen waard? Wanneer we de gedachte van zonde loslaten is er geen afscheiding meer en is de Hemel weer aan ons teruggegeven.
Wil jij je terugkeer naar de Hemel nog steeds tegenhouden? Hoelang nog, o heilige Zoon van God, hoelang? (5:7-8).