Les 343
(9 december)
Er wordt van mij geen offer gevraagd om Gods genade en vrede te vinden.
1. Het einde van lijden kan geen verlies zijn. De gave van alles kan alleen maar winst zijn. U geeft alleen. U neemt nooit weg. En U hebt mij geschapen om zoals U te zijn, dus offeren wordt voor mij even onmogelijk als voor U. Ook ik moet geven. En zo wordt alles mij voor eeuwig en altijd gegeven. Zoals ik werd geschapen, zo blijf ik. Uw Zoon kan geen offer brengen, want hij moet compleet zijn, omdat hij de functie heeft U compleet te maken. Ik ben compleet omdat ik Uw Zoon ben. Ik kan niet verliezen, want ik kan alleen maar geven, en alles hoort mij toe, in alle eeuwigheid.
2. De genade en de vrede van God zijn vrij. Verlossing kent geen prijs. Ze is een geschenk dat slechts vrij gegeven en ontvangen kan worden. En dit is wat we vandaag willen leren.
Toelichting:
Het idee van verlies of offer is de Cursus vreemd: “Offeren is een begrip dat God totaal onbekend is” (T3.I.4:1). En zoals de eerste zin van deze les zegt: hoe kan het einde van lijden een verlies zijn? Hoe kan geluk verkregen worden door opoffering? Het is belachelijk als je er goed over nadenkt, maar toch hebben veel religies eeuwenlang geloofd dat we, om Gods genade te verkrijgen, iets op moesten geven, meestal iets echt waardevols. We moesten lijden om de Hemel te verdienen. We moesten boeten voor onze fouten. Maar de Hemel, of de verlossing, kan alleen maar winst betekenen. Hemel en verlies kunnen niet samengaan.
U geeft alleen. U neemt nooit weg. En U hebt mij geschapen om zoals U te zijn, dus offeren wordt voor mij even onmogelijk als voor U (1:3-5).
Toevallig vertelde iemand mij vandaag hoe hij verward was geraakt in de mentale valstrik om te denken dat God hem een lage streek had geleverd door hem in staat te stellen een droom van lijden te ervaren; alsof God ons hier doorheen laat gaan uit eigenbelang of ons daar in elk geval de gelegenheid toe geeft, terwijl Hij dat kan voorkomen.
Maar God geeft alleen, Hij neemt nooit iets van ons weg. En wat Hij geeft is eeuwig:
Zoals ik werd geschapen, zo blijf ik. Uw Zoon kan geen offer brengen, want hij moet compleet zijn, omdat hij de functie heeft U compleet te maken (1:8-9).
We kunnen niet verliezen wat we zijn; we kunnen niet iets van waarde opofferen en incompleet worden, omdat dat in tegenspraak zou zijn met onze functie om God te completeren. Daarom kunnen we niet offeren; we kunnen niet anders dan compleet zijn.
Wij worden gekweld door het idee dat we de genade en vrede van God op de een of andere manier moeten verdienen. Vooral wanneer we zijn afgedwaald op een ego-omweg hebben we het gevoel dat we “ergens doorheen” moeten om onze weg naar God terug te vinden; dat we een poosje berouw en schuld moeten voelen. Het voelt niet juist om rechtstreeks van de krankzinnigheid van het ego over te stappen naar een staat van vrede en vreugde, zonder eerst een soort boete te betalen. Maar toch:
De genade en de vrede van God zijn vrij. Verlossing kent geen prijs. Ze is een geschenk dat slechts vrij gegeven en ontvangen kan worden. En dit is wat we vandaag willen leren (2:1-4).
Omdat ze niets kosten zijn genade en vrede onmiddellijk, op elk moment, beschikbaar. Ik hoef alleen maar bereid te zijn ze vrijuit te geven en te ontvangen. Op dit moment wil ik mezelf genade geven. Ik wil een warme deken van genade leggen over de pijn in mijn hart, veroorzaakt door mijn kinderlijke geloof dat ik iets verkeerd heb gedaan. Ik wil mezelf omhelzen met liefde en mijn eigen onschuld opnieuw bevestigen. Ben ik vergeten wie ik ben? Dat is oké.
Ben ik boos op een broeder? Ik ben nog steeds genade en vrede waard. Heb ik een vriend bedrogen? God ziet mij nog steeds als Zijn Zoon. Er wordt geen offer van me verlangd, geen boetedoening, geen periode van rouw. Ik kan mij vol vertrouwen openen voor mijn Vader en me welkom weten. Ik kan thuiskomen bij God.
Waar wacht ik nog op? Laat ik nú naar Hem toe gaan.
Oefeninstructies:
DOEL
De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.
Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.
Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.
LEZEN VAN DE LESSEN
De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.
Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:
- De toelichting op het idee:
Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.
- Het gebed:
OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE
Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).
Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183, 184 en Naam van God meditatie.
UURLIJKSE HERINNERING
Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.
REGELMATIGE HERHALINGEN
Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).
ANTWOORD OP VERLEIDINGEN
Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:
Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).
Als je ergens door van streek raakt, stel dan vast welke behoefte achter dat gevoel zit en zeg: “Ik denk dat ik ..... nodig heb, maar ik heb niets nodig dan de waarheid.”
LEZEN VAN DE “WAT IS EEN WONDER”-TEKST
Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is een wonder”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).
•••
SAMENVATTING
- Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
- Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
- ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
- Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
- Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
- Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
- Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is een wonder”- tekst.
Wat is een wonder 3:
Deel 3: WdII.13.2:1-2
1. Een wonder is een correctie. Het schept niet, en het brengt in werkelijkheid allerminst verandering. Het slaat slechts verwoesting gade, en herinnert de denkgeest eraan dat wat die ziet onwaar is. Het maakt vergissingen ongedaan, maar het doet geen poging om aan waarneming voorbij te gaan, noch om de functie van vergeving te overschrijden. Zo blijft het binnen de grenzen van de tijd. Niettemin baant het de weg voor de terugkeer van tijdloosheid en het ontwaken van de liefde, want angst moet wel verdwijnen onder invloed van de milde remedie die het brengt.
"Een wonder bevat de gave van genade, want het wordt gegeven en ontvangen als één. En zo illustreert het de wet van de waarheid waaraan de wereld niet gehoorzaamt, omdat die er volstrekt niet in slaagt te begrijpen hoe zij werkt."
Een wonder keert de waarneming om die voorheen op-z’n-kop stond, en maakt aldus een eind aan de vreemde vervormingen die zich manifesteerden. Nu staat de waarneming open voor de waarheid. Nu wordt vergeving als gerechtvaardigd beschouwd.
3. Vergeving is de bakermat van wonderen. De ogen van Christus verlenen ze aan alles waar zij in genade en liefde naar kijken. In Zijn zicht is waarneming rechtgezet, en wat bedoeld was om te vervloeken is nu gekomen om te zegenen. Elke lelie van vergeving biedt heel de wereld het stille wonder van de liefde aan. En elk wordt neergelegd voor het Woord van God, op het universele altaar voor de Schepper en de schepping, in het licht van volmaakte zuiverheid en oneindige vreugde.
4. Eerst wordt het wonder in vertrouwen aanvaard, omdat erom vragen veronderstelt dat de denkgeest is klaargemaakt om zich een idee te vormen van wat hij niet kan zien en niet begrijpt. Maar dat vertrouwen zal zijn getuigen aanvoeren om te laten zien dat datgene waarop het berust er werkelijk is. En zo zal het wonder jouw vertrouwen erin rechtvaardigen en laten zien dat het berustte op een wereld die werkelijker is dan wat je vroeger zag, een wereld verlost van wat jij dacht dat er was.
5. Wonderen vallen als helende druppels regen uit de Hemel op een droge en stoffige wereld, waar hongerende en dorstende schepsels komen sterven. Nu hebben ze water. Nu is de wereld groen. En overal schieten er tekenen van leven op, die laten zien dat wat geboren is nooit dood kan gaan, want wat leven bezit, bezit onsterfelijkheid.
Een van de meest herhaalde lessen van de Cursus is dat geven en ontvangen hetzelfde zijn: “Geven en ontvangen zijn in waarheid één” (WdI.108.t). Die les, een van de meest fundamentele die de Heilige Geest ons wil leren – het is de eerste les in Hoofdstuk 6: “Wil je hebben, geef alles aan allen” (T6.V.A.5:13) – is voor ons ook een van de moeilijkste, omdat ze volkomen tegengesteld is aan onze gebruikelijke manier van denken.
Een wonder bevat de gave van genade, want het wordt gegeven en ontvangen als één (2:1).
Om een wonder te ontvangen moeten we het geven; om het te geven moeten we het ontvangen. Ontvangen en geven van een wonder is één en hetzelfde. Velen van ons raken verstrikt in onze pogingen om uit te zoeken of we eerst onszelf of eerst anderen moeten vergeven; of dat we eerst anderen moeten vergeven voordat we onszelf kunnen vergeven. Het antwoord is: het een noch het ander. Om onszelf te vergeven moeten we anderen vergeven en om anderen te vergeven moeten we onszelf vergeven. Dat is hetzelfde. Het lijken twee verschillende acties, maar dat is niet zo. Het is één actie omdat mijn broeders en ik één Zelf zijn. In de tijd lijkt het vaak dat het één voorafgaat aan het ander, maar in werkelijkheid gebeuren beide tegelijkertijd.
En zo illustreert het [wonder] de wet van de waarheid waaraan de wereld niet gehoorzaamt, omdat die er volstrekt niet in slaagt te begrijpen hoe zij werkt (2:2).
De “wet van de waarheid” is volgens mij hetzelfde als de “wet van de liefde”, die genoemd wordt in de titel van les 344: “Wat ik mijn broeder geef is mijn gave aan mij”. Wanneer we ons deze ene gedachte volledig eigen zouden maken, zouden we klaar zijn met het leerproces en niet meer hier zijn. Het wonder illustreert deze wet; het is er een representatie en demonstratie van. Wanneer ik een broeder een wonder schenk, kijk ik naar zijn “verwoesting” en realiseer me dat wat ik zie onwaar is (1:3). Dan zie ik zijn compleetheid, in plaats van zijn tekort. Mijn zien daarvan herinnert hem eraan het in zichzelf te zien. En als hij een wonder ontvangt ben ik gezegend. Dan word ik eraan herinnerd wie ik ben.
De wereld gehoorzaamt en begrijpt deze wet niet. Het afleren van de manier waarop de wereld denkt noemt de Cursus “het ongedaan maken van het begrip ‘krijgen’” (T6.V.B.3:1). Hij noemt dit de eerste stap in het proces van het omkeren van het ego-denken. Wonderen zijn belangrijk voor ons omdat ze deze wet illustreren; ze leren ons door ervaring dat geven ontvangen is; dat ik houd wat ik wil hebben door het weg te geven.