Les 224
(12 augustus)
God is mijn Vader,
en Hij houdt van Zijn Zoon.
1. Mijn ware Identiteit is zo zeker, zo verheven, zondeloos, glorierijk en groots, volkomen weldadig en vrij van schuld, dat de Hemel zich tot Haar richt om zich licht te laten geven. Ze verlicht de wereld evenzeer. Ze is het geschenk dat mijn Vader mij gegeven heeft, en evenzeer dat wat ik de wereld geef. Geen ander geschenk dan dit kan worden gegeven of ontvangen. Dit en dit alleen is werkelijkheid. Dit is het einde van illusie. Het is de waarheid.
2. Vader, mijn Naam is U nog steeds bekend. Ik ben Die vergeten, en weet niet waarheen ik ga, wie ik ben of wat ik doe. Help me nu herinneren, Vader, want ik ben de wereld die ik zie moe. Onthul wat U mij in plaats daarvan wilt laten zien.
Toelichting:
Deze lessen helpen ons herinneren wie we zijn: Gods Zoon. Wie we zijn is een Identiteit die ver voorbij gaat aan alles wat we ons kunnen voorstellen: “zo verheven ..... dat de Hemel zich tot Haar richt om zich licht te laten geven” (1:1). In les 221 wachtten we in stilte op God om “Hem tot ons te horen spreken over wat wij zijn” (WdII.221.2:6). In les 222 leerden we dat we leven en bewegen in God. In les 223 erkenden we dat we niet afgescheiden zijn, maar in volledige eenheid met God leven. En nu herinneren we ons onze ware Identiteit als Zijn Zoon. Onze Identiteit is “het einde van illusie. Het is de waarheid” (1:6-7).
De waarheid van wat we zijn is het eind van alle illusies. Of omgekeerd: de vergissing over wat we zijn is de bron van alle illusies. We zijn het vergeten, maar in onze stille tijd met God vragen we Hem ons eraan te herinneren en onze ware Identiteit aan ons te openbaren. We zijn “zo zeker, zo verheven, zondeloos, glorierijk en groots, volkomen weldadig en vrij van schuld” (1:1). Terwijl we deze woorden lezen trekt onze bewuste denkgeest ze onmiddellijk in twijfel en deinst ervoor terug om zoiets over onszelf te zeggen. Dit bewijst hoe grondig we onszelf hebben misleid, hoezeer we onze eigen leugens hebben geloofd. Maar er is ook iets in ons dat begint te zingen als we deze woorden horen. Iets in ons herkent de melodie van de Hemel en begint mee te neuriën. Luister naar dat geneurie. Stem je er op af. Het is je Zelf, dat reageert op de roep van God.
Zeg het: “God is mijn Vader en Hij houdt van mij, Zijn Zoon”.
Oefeninstructies:
DOEL
De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.
Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.
Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.
LEZEN VAN DE LESSEN
De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.
Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:
- De toelichting op het idee:
Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.
- Het gebed:
OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE
Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).
Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183, 184 en Naam van God meditatie.
UURLIJKSE HERINNERING
Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.
REGELMATIGE HERHALINGEN
Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).
ANTWOORD OP VERLEIDINGEN
Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:
Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).
LEZEN VAN DE “WAT IS VERGEVING”-TEKST
Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is vergeving”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).
OEFENSUGGESTIE
Gebruik het gebed van deze les als een inleiding op je meditatie. Met dit gebed verklaar je dat je bereid bent in woordeloze stilte tot God te komen, in afwachting van Zijn vrede (1:1), het horen van Zijn Stem (1:3-5) en het moment waarop Hij Zich aan jou openbaart (2:6).
Om je onder te dompelen in die diepe, stille afwachting kan het behulpzaam zijn het gebed enkele keren te herhalen.
•••
SAMENVATTING
- Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
- Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
- ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
- Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
- Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
- Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
- Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is vergeving”- tekst.
Wat is vergeving 4:
Deel 4: WdII.1.2:3-4
1. Vergeving ziet in dat wat jij dacht dat je broeder jou heeft aangedaan, niet heeft plaatsgevonden. Wat ze niet doet is: zonden kwijtschelden en ze werkelijk maken. Ze ziet dat er geen zonde is geweest. En in die zienswijze zijn al jouw zonden vergeven. Wat is zonde anders dan een onjuist idee omtrent Gods Zoon? Vergeving ziet eenvoudig de onjuistheid daarvan en laat het daarom los. Wat dan vrij is om nu de plaats daarvan in te nemen, is de Wil van God.
2. Een niet-vergevende gedachte is er een die een oordeel velt dat ze niet in twijfel trekt, ook al is het niet waar. De denkgeest is gesloten en zal niet worden bevrijd.
"De gedachte beschermt projectie en trekt haar ketenen strakker aan, zodat vervormingen meer versluierd en verborgen zijn, minder makkelijk toegankelijk voor twijfel en nog verder weggehouden van gezond verstand. Wat kan er komen tussen een starre projectie en het doel dat ze als haar gewenste bestemming gekozen heeft?"
3. Een niet-vergevende gedachte doet vele dingen. In koortsachtige actie jaagt ze haar doel na, waarbij ze verwringt en omverwerpt wat ze als een doorkruising van haar gekozen pad beschouwt. Verdraaiing is haar doel en tevens het middel waarmee ze dat tot stand wil brengen. Ze doet woeste pogingen de werkelijkheid te vermorzelen, zonder zich ook maar enigszins te bekommeren om wat haar gezichtspunt lijkt tegen te spreken.
4. Vergeving daarentegen is stil en doet in alle rust niets. Ze schendt geen enkel aspect van de werkelijkheid, en probeert die evenmin te verdraaien tot een verschijningsvorm die haar aanstaat. Ze kijkt alleen, en wacht, en oordeelt niet. Wie niet wil vergeven, moet wel oordelen, want hij moet zijn onvermogen om te vergeven rechtvaardigen. Maar wie zichzelf vergeven wil, moet leren de waarheid te verwelkomen precies zoals die is.
5. Doe daarom niets en laat vergeving je tonen wat jou te doen staat, via Hem die je Gids is, je Verlosser en Beschermer, sterk in hoop en zeker van jouw uiteindelijk succes. Hij heeft jou al vergeven, want dat is Zijn functie, Hem gegeven door God. Nu moet jij Zijn functie delen en vergeven wie Hij heeft verlost, wiens zondeloosheid Hij ziet, en wie Hij eert als de Zoon van God.
De [niet-vergevende] gedachte beschermt projectie (2:3).
Onze denkgeest, gekweld door zijn eigen schuld, heeft deze schuld naar buiten geprojecteerd. We hebben een zondebok gevonden, net als Adam deed bij Eva: “De vrouw gaf me de appel om te eten, het is haar fout.” We houden vast aan niet-vergeven. We willen anderen de schuld geven omdat vergeven de deur opent die onze eigen schuld verbergt.
Hoe meer we echter vasthouden aan niet-vergeven, des te meer we onszelf verblinden en des te steekhoudender onze illusoire projecties lijken te zijn, totdat we ons uiteindelijk niet meer kunnen voorstellen dat we het ook anders kunnen zien. De vervormingen van de werkelijkheid worden “meer versluierd en verborgen” (2:3). Onze zelfmisleidingen worden steeds “minder makkelijk toegankelijk voor twijfel” (2:3).
Daarom is het enige wat van ons wordt gevraagd onze oordelen wel te betwijfelen en ons gezonde verstand te gebruiken. Niet-vergeven blokkeert dit en trekt onze ketenen strakker aan (2:3).
We zien schuld in anderen omdat we hem daar willen zien (2:4) en we willen dat omdat het voorkomt dat we de schuld in onze eigen denkgeest zien. Toch is het zien van de schuld in onszelf de enige manier om deze te genezen. Als we ontkennen dat we ziek zijn zoeken we niet naar genezing. Als we onze eigen schuld ontkennen en op anderen projecteren, brengen we onszelf niet naar de genezende Tegenwoordigheid binnenin ons, de enige plaats waar schuld ongedaan kan worden gemaakt. Als onze denkgeest gesloten is, als we niet bereid zijn om onze versie van wat we zien te betwijfelen, sluiten we de deur naar onze eigen genezing. Alleen door onze denkgeest te openen, door onze starre overtuiging dat anderen fout zitten los te laten, door in te zien “dat er een betere manier moet zijn” (T2.III.3:6), vinden we onze eigen bevrijding.