Les 269

(26 september)

Mijn ogen zijn gericht op Christus’ gelaat.

1. Ik vraag vandaag Uw zegen over mijn blik. Het is het middel dat U verkozen hebt als de manier om me mijn vergissingen te tonen en daaraan voorbij te zien. Het is me gegeven om met behulp van de Gids die U mij geschonken hebt tot een nieuwe waarneming te komen, en door middel van Zijn lessen de waarneming te overstijgen en tot de waarheid terug te keren. Ik vraag om de illusie die alle illusies te boven gaat die ik heb gemaakt. Vandaag kies ik ervoor een vergeven wereld te zien, waarin eenieder mij het gelaat van Christus toont, en me leert dat wat ik zie mij toebehoort; dat er niets is behalve Uw heilige Zoon.

 

2. Vandaag wordt onze blik waarlijk gezegend. We delen één visie, wanneer we het gelaat zien van Hem wiens Zelf het onze is. Wij zijn één vanwege Hem die de Zoon van God is, vanwege Hem die onze eigen Identiteit is.


Toelichting:

De les van vandaag gaat over vergeving, over de keuze om in anderen onschuld te zien. Laten we eerst herhalen wat eerdere lessen ons daarover leerden:

 

Les 126: “Al wat ik geef, is aan mijzelf gegeven”.

 

Wat heeft deze les in geven en ontvangen te maken met vergeving? Er wordt besproken dat we, volgens de wereldse opvattingen over vergeving, zelf niets ontvangen als we vergeven: “Wanneer je een zonde ‘vergeeft’, heb je daar zelf niet direct baat bij” (WdI.126.3:1).

 

Als ik geloof dat iemand werkelijk kan zondigen en dit “vergeef”, is dat liefdadigheid ten opzichte van iemand die dat niet waard is. Ik geef hem een geschenk dat hij niet verdient. Het lijkt er dus op dat ik iets verlies in plaats van dat ik iets krijg. Daarom is een dergelijke daad niet bevrijdend. Pas wanneer ik ware vergeving heb ontvangen voor mezelf kan ik deze aan anderen geven. En alleen in het geven herken ik dat ik haar ontvangen heb.

Ik weet niet eens wat vergeven is! Hoe zou ik het dan kunnen herkennen? Om te weten wat vergeving is, en om te weten dat ik haar heb ontvangen, moet ik haar dus weggeven. Ik moet het “daarbuiten” zien om het “hierbinnen” te herkennen. En als ik dat doe zal ik ook gaan begrijpen dat er geen verschil is tussen buiten en binnen.

 

Het idee dat geven ontvangen is, dat gever en ontvanger dezelfde zijn (WdI.126.8:1), is een noodzakelijke voorbereiding voor het bevrijden van onze denkgeest van elke belemmering met betrekking tot het juiste begrip van vergeving. Oordeel is gebaseerd op afscheiding en verschil: een ander is zondig, niet ik; hij is slecht, ik ben beter. Vergeving is gebaseerd op eenheid en gelijkheid: er is geen “ander” die ik kan beschuldigen of die mij beschuldigt. We zijn beiden onschuldig. Er is nooit zonde geweest. We maken allemaal deel uit van hetzelfde Hart van Liefde.

 

Les 134: “Laat me vergeving zien zoals ze is”.

 

Ware vergeving vergeeft illusies, geen zonden. In deze les leerden we dat het geloof, dat we iets moeten vergeven wat werkelijk bestaat, het grootste obstakel is bij het leren van wat vergeven betekent. We geloven dat zonde werkelijk is, dat we echt kwaad kunnen doen. Maar het is onmogelijk een zonde te vergeven die niet bestaat.

 

Want het is onmogelijk de zonde voor waar te houden en niet te geloven dat vergeving een leugen is (WdI.134.4:2).

 

Schuld kan niet worden vergeven (WdI.134.5:3).

 

Dit is inderdaad een groot obstakel. Maar het is mogelijk om iets, dat ik ooit aanzag voor een zonde, alsnog te zien als niets meer dan een vergissing, een roep om liefde. Die verandering kan ik niet zelf voltrekken, maar ik moet wel bereid zijn om het te laten gebeuren. Er zijn veel dingen die ik, bewust of onbewust, beoordeel als zonde of kwaad. Maar elke keer wanneer ik in mijn denkgeest een oordeel tegenkom, hoef ik alleen maar te erkennen dat dit er is, geloven dat er een andere manier is om ernaar te kijken en bevestigen dat ik dit ook wil. Ik kan om hulp vragen om door deze ervaring beter te gaan begrijpen wat vergeving werkelijk is. En dan wacht ik.

 

Ik sta mezelf toe om naar de boosheid, de angst en de afwijzing te kijken die ik voel. Ik verberg deze gevoelens niet, omdat dat het onjuist gerichte denken in stand houdt. Misschien zie ik dan dat ik mezelf veroordeel vanwege deze gevoelens. En daar doe ik dan hetzelfde mee als met het uiterlijke oordeel: ik bevestig dat ik bereid ben dit anders te zien en vraag om hulp. En dan wacht ik.

 

Wat er dan gebeurt is afkomstig van God. Er vindt een verandering plaats in mijn denkgeest, misschien eerst met betrekking tot de ander, de “zondaar”, misschien eerst met betrekking tot mezelf. Maar aangezien de ander en ik dezelfde zijn maakt het niet uit hoe of in welke volgorde de verandering zich voltrekt. De verandering betekent dat ik iets, wat ik in de ander of in mezelf veroordeel, kan gaan zien als een roep om liefde. Ik begin te zien dat, ongeacht de vorm, onschuld achter de handeling ligt.

 

Misschien zie ik dat ik boos was omdat ik contact wilde met de ander en deze mij afwees. Ik meende aangevallen te worden en viel op mijn beurt aan. Nu kan ik zien dat er geen aanval was, dat we beiden hetzelfde willen, namelijk liefde. Ik kan mijn oordeel dus loslaten en liefdevol reageren.

 

Of misschien zie ik dat de ander angstig was en zich door mij bedreigd voelde. Daar voelde ik mij op mijn beurt door bedreigd, wat ik omzette in een oordeel. Ik zie nu dat er geen sprake was van zonde en laat de hele gebeurtenis – en mijn oordeel – los.

 

De les van vandaag: “Mijn ogen zijn gericht op Christus’ gelaat”.

We zien onschuld als we ervoor kiezen deze te zien. Het gelaat van Christus zien is een symbolische uitdrukking voor het zien van onschuld, het zien van een vergeven wereld. Deze les zegt dat vergeving een keuze is. Wanneer we besluiten dat we onschuld willen zien, dan zullen we onschuld zien. De Heilige Geest zal ons het geschenk van die visie geven. Wat ik zie behoort mij toe (1:5). Als ik buiten mezelf vergissingen zie, dan zijn dat mijn eigen vergissingen; als ik onschuld zie, dan is die ook de mijne. Als ik onschuld kan zien – en dat kan ik als ik daarvoor kies en er om vraag – is dat het bewijs van mijn eigen onschuld. Alleen onschuld kan onschuld waarnemen, zoals schuld altijd schuld waarneemt. Het waarnemen van onschuld in anderen is het middel dat God ons gegeven heeft om onze eigen onschuld te ontdekken. We kunnen haar niet rechtstreeks vinden, dat is hetzelfde als proberen ons eigen gezicht te zien. Daar hebben we een spiegel voor nodig.

 

De wereld is mijn spiegel, ze toont me de gesteldheid van mijn eigen denkgeest. Het beeld in de spiegel is een illusie, maar in deze wereld is het een noodzakelijke illusie. En dat zal ze zijn totdat er kennis is in plaats van waarneming.


Oefeninstructies:

DOEL

De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.

Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.

 

Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.

 

LEZEN VAN DE LESSEN

De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.

Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:

 

  • De toelichting op het idee:

Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.

  • Het gebed:

 

OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE

Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).

 

Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183184 en Naam van God meditatie.

 

UURLIJKSE HERINNERING

Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.

 

REGELMATIGE HERHALINGEN

Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).

 

ANTWOORD OP VERLEIDINGEN

Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:

Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).

Als je ergens door van streek raakt, stel dan vast welke behoefte achter dat gevoel zit en zeg: “Ik denk dat ik ..... nodig heb, maar ik heb niets nodig dan de waarheid.

 

LEZEN VAN DE “WAT IS HET LICHAAM”-TEKST

Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is het lichaam”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).

 

OEFENSUGGESTIE

Als je wilt kun je dit idee concreet toepassen op de mensen in je leven. Zeg: “Mijn ogen zijn gericht op Christus’ gelaat in ..... [naam]”. Visualiseer vervolgens een stralend beeld van het gelaat van Christus, dat achter deze persoon opdoemt en een symbool is van ware waarneming.

 

•••

 

SAMENVATTING

  • Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
  • Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
  • ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
  • Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
  • Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
  • Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
  • Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is het lichaam”- tekst.

Wat is het lichaam 9:

Deel 9: WdII.5.5:1-3

 

1. Het lichaam is een hek dat de Zoon van God zich verbeeldt te hebben neergezet om delen van zijn Zelf af te scheiden van andere delen. Binnen dit hekwerk denkt hij te leven, om te sterven als dat afbrokkelt en uiteenvalt. Want binnen dit hek denkt hij dat hij voor de liefde veilig is. Omdat hij zich vereenzelvigt met zijn veiligheid, beschouwt hij zichzelf als datgene wat zijn veiligheid uitmaakt. Hoe zou hij er anders zeker van kunnen zijn dat hij binnen het lichaam blijft en de liefde buiten houdt?

 

2. Het lichaam is niet blijvend. Maar dit ziet hij als dubbele veiligheid. De voorbijgaande aard van Gods Zoon is immers het ‘bewijs’ dat zijn omheiningen werken en de taak uitvoeren die zijn denkgeest ze toebedeelt. Want als zijn éénzijn nog steeds onaangetast was, wie zou dan kunnen aanvallen en wie zou aangevallen kunnen worden? Wie zou overwinnaar kunnen zijn? En wie diens prooi? Wie zou slachtoffer kunnen zijn? En wie de moordenaar? En als hij niet doodging, welk ‘bewijs’ is er dan dat Gods eeuwige Zoon kan worden vernietigd?

 

3. Het lichaam is een droom. Zoals andere dromen schijnt het soms een beeld van geluk te schilderen, maar kan het heel plotseling omslaan in angst, waaruit iedere droom ontstaat. Want alleen liefde schept in waarheid, en de waarheid kan nooit bang zijn. Gemaakt om beangstigend te zijn, moet het lichaam wel het doel dienen dat eraan gegeven is. Maar wij kunnen het doel veranderen waaraan het lichaam zal gehoorzamen, door anders te gaan denken over waartoe het dient.

 

4. Het lichaam is het middel waardoor Gods Zoon zijn innerlijke gezondheid hervindt. Hoewel het gemaakt werd om hem zonder ontsnappingsmogelijkheid in te sluiten in de hel, is nu het hemelse doel in de plaats gekomen van het najagen van de hel. De Zoon van God reikt zijn broeder de hand om hem te helpen samen met hem de weg te gaan. Nu is het lichaam heilig. Nu dient het om de denkgeest te genezen, terwijl het gemaakt was om die te doden.

 

"Je zult je vereenzelvigen met dat waarvan jij denkt dat het jou veiligheid biedt. Wat het ook mag zijn, je zult geloven dat het één is met jou. Jouw veiligheid ligt in de waarheid en niet in leugens."

 

Liefde is jouw veiligheid. Angst bestaat niet. Vereenzelvig je met liefde en je bent veilig. Vereenzelvig je met liefde en je bent thuis. Vereenzelvig je met liefde en vind jouw Zelf.

 

 

Wat in les 261 werd gezegd wordt hier herhaald: “Je zult je vereenzelvigen met dat waarvan jij denkt dat het jou veiligheid biedt” (5:1, zie ook WdII.261.1). Wanneer we denken dat onze lichamelijke en individuele identiteit ons veiligheid biedt, zullen we ons daarmee identificeren. Als we daarentegen begrijpen dat de liefde die we zijn het veilig voor ons maakt, identificeren we ons dáármee, in plaats van met het lichaam en het ego.

 

Wanneer we ons identificeren met het lichaam, wordt ons leven een verkrampte, zinloze poging om het lichaam te behoeden en te beschermen. Als we ons identificeren met liefde, wordt het lichaam een werktuig dat gebruikt wordt om ons liefdevolle wezen tot uitdrukking te brengen, wat betekent dat God zich via ons uit kan drukken.

 

Jouw veiligheid ligt in de waarheid en niet in leugens” (5:3). Het lichaam is een leugen over ons, het is niet wie we zijn. De waarheid over ons is dat we liefde zijn: “Onderwijs louter liefde, want dat is wat jij bent” (T6.I.13:2). Daar ligt onze ware veiligheid en daar moeten we ons mee leren identificeren.

 

Wat lijkt vandaag “werkelijker” voor mij te zijn: mijn lichaam of mijn liefdevolle Zelf? Waar leg ik de nadruk op? Waar richt ik mijn aandacht het meeste op? Waar maak ik mij de meeste zorgen over? De werkboeklessen kunnen in dit opzicht zeer onthullend zijn, omdat ik erdoor begin te beseffen dat ik zelden of nooit tekortschiet in de zorg voor mijn lichaam. Ik geef het voeding, kleding, reiniging en rust. Maar hoe goed zorg ik voor mijn geest? Als mijn aandacht voor mijn spirituele behoeften en de uitdrukking van mijn innerlijke aard op de voorgrond komt te staan; als ik liever mijn ontbijt mis dan mijn stille tijd met God, dan zal ik weten dat ik begonnen ben mij te identificeren met de waarheid, in plaats van met de leugen.

 

Als ik naar mezelf kijk en zie dat ik dit nog niet doe, laat ik mij daar dan niet schuldig over voelen. Schuld brengt niets positiefs tot stand. Mijn identificatie met het lichaam is geen zonde; het is een misvatting en een aanwijzing dat ik moet oefenen om die identificatie los te laten, zodat ik kan leren om mij in plaats daarvan te identificeren met liefde. Als ik gitaar speel en merk dat ik een bepaald akkoord mis, voel ik mij daar niet schuldig over. Ik oefen gewoon wat meer totdat ik de melodie goed kan spelen.

 

Ik kan zelfs mijn gewoonte om mij met het lichaam te identificeren gebruiken om een nieuwe focus te vormen. Als ik een douche neem of mijn handen was kan ik die tijd gebruiken om het idee van de dag te herhalen en na te denken over de betekenis ervan. Wat is waardevoller dan dat om me op die momenten mee bezig te houden? Als ik eet, kan ik eraan denken om God te danken en dit gebruiken om mij Hem te herinneren. Als ik alleen ben, kan ik een bladzijde uit het Tekstboek lezen, of een les. Ik kan mijn lichaam tot een werktuig maken om de weg naar God te gaan.