Les 263

(20 september)

Mijn heilige visie ziet alles als zuiver.

1. Vader, Uw Denkgeest heeft al-wat-is geschapen, Uw Geest is erin binnengegaan, Uw Liefde heeft er leven aan gegeven. En zou ik dan wat U geschapen hebt willen zien als iets wat zondig kan worden gemaakt? Ik wil zulke duistere en angstwekkende beelden niet zien. Een gekkendroom is voor mij bepaald geen geschikte keus als alternatief voor alle lieflijkheid waarmee U de schepping hebt gezegend, al haar zuiverheid, haar vreugde en haar eeuwige, vredige thuis in U.

 

2. En laten we, zolang we nog buiten de Hemelpoort verblijven, naar al wat we zien met de heilige visie en de ogen van Christus kijken. Laten alle verschijningsvormen ons zuiver toeschijnen, zodat we er in onschuld aan voorbij kunnen gaan om ons samen naar het huis van onze Vader te begeven, als broeders en de heilige Zonen van God.


Toelichting:

Deze les spoort ons aan om alles te zien zoals God het geschapen heeft: zondeloos, onschuldig en zuiver.

 

Vader, Uw Denkgeest heeft al-wat-is geschapen, Uw Geest is erin binnengegaan, Uw Liefde heeft er leven aan gegeven (1:1).

 

Het moet een bewuste keuze zijn om de dingen op deze manier te zien, omdat we onze denkgeest getraind hebben het anders te zien. We hebben geleerd te oordelen. We verdelen alles en iedereen onder in bepaalde categorieën, beoordelen het op een schaal van een tot tien, en stellen dan vast of het iets of iemand is wat we toe willen laten of van ons af willen houden. Vanaf onze geboorte hebben we onze denkgeest op deze manier getraind. Daarom moeten we een bewuste keuze maken en zeggen: “Nee, ik kies ervoor dit als zuiver te zien”. We moeten onze eigen oordelen opgeven en in plaats daarvan het oordeel van de Heilige Geest aanvaarden.

 

Uiteindelijk zal onze denkgeest omgeschoold zijn. De keuze om zuiverheid te zien zal steeds automatischer plaatsvinden en een gewoonte worden in plaats van een keuze. De veroordelende gedachten zullen er waarschijnlijk altijd zijn, maar geleidelijk aan naar de achtergrond verdwijnen, totdat we deze wereld verlaten. En regelmaat en herhaling zullen het proces versnellen.


Oefeninstructies:

DOEL

De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.

Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.

 

Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.

 

LEZEN VAN DE LESSEN

De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.

Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:

 

  • De toelichting op het idee:

Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.

  • Het gebed:

 

OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE

Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).

 

Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183184 en Naam van God meditatie.

 

UURLIJKSE HERINNERING

Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.

 

REGELMATIGE HERHALINGEN

Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).

 

ANTWOORD OP VERLEIDINGEN

Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:

Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).

Als je ergens door van streek raakt, stel dan vast welke behoefte achter dat gevoel zit en zeg: “Ik denk dat ik ..... nodig heb, maar ik heb niets nodig dan de waarheid.

 

LEZEN VAN DE “WAT IS HET LICHAAM”-TEKST

Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is het lichaam”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).

 

OEFENSUGGESTIE

Kijk een minuut of twee om je heen en zeg bij alles waar je blik toevallig op valt:

“Mijn heilige visie ziet dit/deze ..... als zuiver, zodat ik er in onschuld aan voorbij kan gaan”.

Sluit vervolgens je ogen en denk aan mensen die je kent. Zeg in gedachten tegen ieder van hen: “Mijn heilige visie ziet jou, ..... [naam], als zuiver, zodat we samen naar het huis van onze Vader kunnen gaan.”

 

•••

 

SAMENVATTING

  • Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
  • Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
  • ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
  • Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
  • Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
  • Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
  • Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is het lichaam”- tekst.

Wat is het lichaam 3:

Deel 3: WdII.5.2:1-4

 

1. Het lichaam is een hek dat de Zoon van God zich verbeeldt te hebben neergezet om delen van zijn Zelf af te scheiden van andere delen. Binnen dit hekwerk denkt hij te leven, om te sterven als dat afbrokkelt en uiteenvalt. Want binnen dit hek denkt hij dat hij voor de liefde veilig is. Omdat hij zich vereenzelvigt met zijn veiligheid, beschouwt hij zichzelf als datgene wat zijn veiligheid uitmaakt. Hoe zou hij er anders zeker van kunnen zijn dat hij binnen het lichaam blijft en de liefde buiten houdt?

 

"Het lichaam is niet blijvend. Maar dit ziet hij als dubbele veiligheid. De voorbijgaande aard van Gods Zoon is immers het ‘bewijs’ dat zijn omheiningen werken en de taak uitvoeren die zijn denkgeest ze toebedeelt. Want als zijn éénzijn nog steeds onaangetast was, wie zou dan kunnen aanvallen en wie zou aangevallen kunnen worden?"

 

Wie zou overwinnaar kunnen zijn? En wie diens prooi? Wie zou slachtoffer kunnen zijn? En wie de moordenaar? En als hij niet doodging, welk ‘bewijs’ is er dan dat Gods eeuwige Zoon kan worden vernietigd?

 

3. Het lichaam is een droom. Zoals andere dromen schijnt het soms een beeld van geluk te schilderen, maar kan het heel plotseling omslaan in angst, waaruit iedere droom ontstaat. Want alleen liefde schept in waarheid, en de waarheid kan nooit bang zijn. Gemaakt om beangstigend te zijn, moet het lichaam wel het doel dienen dat eraan gegeven is. Maar wij kunnen het doel veranderen waaraan het lichaam zal gehoorzamen, door anders te gaan denken over waartoe het dient.

 

4. Het lichaam is het middel waardoor Gods Zoon zijn innerlijke gezondheid hervindt. Hoewel het gemaakt werd om hem zonder ontsnappingsmogelijkheid in te sluiten in de hel, is nu het hemelse doel in de plaats gekomen van het najagen van de hel. De Zoon van God reikt zijn broeder de hand om hem te helpen samen met hem de weg te gaan. Nu is het lichaam heilig. Nu dient het om de denkgeest te genezen, terwijl het gemaakt was om die te doden.

 

5. Je zult je vereenzelvigen met dat waarvan jij denkt dat het jou veiligheid biedt. Wat het ook mag zijn, je zult geloven dat het één is met jou. Jouw veiligheid ligt in de waarheid en niet in leugens. Liefde is jouw veiligheid. Angst bestaat niet. Vereenzelvig je met liefde en je bent veilig. Vereenzelvig je met liefde en je bent thuis. Vereenzelvig je met liefde en vind jouw Zelf.

 

 

Het lichaam is vergankelijk, het is niet blijvend (2:1). De Bijbelse psalmist vergeleek het leven van de mens met gras, even kortstondig als een bloem in het veld en even snel verdwenen (Ps.103.15). Het bewustzijn van onze voorbijgaande aard ligt aan de oppervlakte van onze denkgeest. Dat realiseerde ik mij gisteravond weer eens, toen iemand het restaurant binnenkwam waar ik zat te eten en de gastheer begroette met de vraag: “Hoe staat het leven?” “Te kort,” antwoordde de man.

 

Je zou denken dat de kortstondigheid van het fysieke leven ons onmiddellijk zou waarschuwen voor de poging van het ego om veiligheid te zoeken in het lichaam, maar het ego verandert deze kortstondigheid snel in een bewijs van zijn gelijk. Het wil bewijzen dat de afscheiding werkelijk is. En wat is een overtuigender bewijs van afscheiding dan de fysieke dood? Het voorbijgaande leven van het lichaam “bewijst” dus dat het hek werkt: we zijn werkelijk gescheiden van elkaar en van God (2:3). We hebben het lichaam gemaakt om afscheiding te manifesteren en ziedaar – het doet het! Het ene lichaam kan het andere aanvallen en doden. Als we werkelijk één zouden zijn, zegt de logica van het ego, zou dat onmogelijk zijn.

 

Hoofdstuk 13 van het Tekstboek bevat een meesterlijk tegenargument:

 

Want jij gelooft dat aanvallen jouw werkelijkheid is, en dat jouw vernietiging het sluitstuk vormt van je gelijk. Zou het onder deze omstandigheden niet wenselijker zijn dat je ongelijk had gehad, zelfs afgezien van het feit dat je inderdaad ongelijk had? Terwijl men zou kunnen aanvoeren dat de dood erop duidt dat er leven was, zou niemand willen beweren dat dit bewijst dat er leven is. Zelfs het voorbije leven, waarop de dood zou kunnen wijzen, kan niet anders dan vergeefs zijn geweest als het hierin uitmondt en het dit nodig heeft om te bewijzen dat het er überhaupt is geweest (T13.IV.2:5-3:3).

 

Als je moet sterven om te bewijzen dat je gelijk hebt (dat de afscheiding werkelijkheid is) zou je dan niet liever ongelijk hebben – en leven? “Ook al ken je de Hemel niet, zou die niet wenselijker zijn dan de dood?” (T13.IV.3:6). Een groot deel van de angst om onze identificatie met het lichaam los te laten heeft daarmee te maken: we zijn bang dat we ongelijk hebben. Want als we in dit opzicht ongelijk hebben, is heel veel van ons leven vergeefse moeite. Dan hebben we onze ziel geschonken aan iets dat in een mum van tijd tot stof vergaat. De Cursus vraagt ons de nutteloosheid hiervan te beseffen, om ons heen te kijken, en te vragen: “Is er misschien iets anders dat deze moeite meer waard is?”

En dat is er.