Les 359
(25 december)
Gods antwoord is een vorm van vrede. Alle pijn is genezen, alle ellende vervangen door vreugde.
Alle gevangenisdeuren zijn geopend. En alle zonde is verstaan als louter een vergissing.
1. Vader, vandaag zullen we Uw wereld vergeven en de schepping van U laten zijn. Wij hebben alles verkeerd begrepen. Maar we hebe ben geen zondaars gemaakt van de heilige Zonen van God. Wat U zondeloos geschapen hebt, blijft zo voor eeuwig en altijd. Zo zijn wij. En we zijn blij te ontdekken dat we vergissingen hebben gemaakt die geen werkelijke uitwerking op ons hebben. Zonde is onmogelijk, en met dit feit rust vergeving op een betrouwbare basis, die steviger is dan de schaduwwereld die wij zien. Help ons vergeven, want we willen worden verlost. Help ons vergeven, want we willen in vrede zijn.
Toelichting:
Vandaag wil ik enkele gedachten delen over de eerste zin van deze les.
Gisteren werden we eraan herinnerd: “Geen enkel beroep op God kan onverhoord en zonder antwoord blijven” en: “Zijn antwoord is het antwoord dat ik werkelijk wens” (WdII.358.t). Vandaag wordt ons verteld dat Gods antwoord “een vorm van vrede” is. Het antwoord dat ik werkelijk wil is dus vrede, ook als ik iets heel anders denk te willen.
Wanneer we beginnen te begrijpen dat we in werkelijkheid vrede willen, in elke situatie, beginnen dingen op hun plaats te vallen. Als ik bijvoorbeeld mijn baan dreig te verliezen, of een relatie die ik nodig denk te hebben, of wanneer ik te weinig geld heb, dan begin ik te bidden voor die baan, die relatie of dat geld. Of ik ben helemaal niet in staat om te bidden, omdat ik volledig in beslag word genomen door de situatie. Ik denk dat het die dingen zijn die ik wil. Als ik echter begin te ontdekken dat ik in werkelijkheid de een of andere vorm van vrede wil, zet ik een reuzenstap. Het is niet de baan die ik wil, het is de vrede die ik ervan verwacht; het is niet de relatie die ik wil, het is de vrede die ik daarin denk te vinden; het is niet het geld dat ik nodig heb, het is de vrede die ik denk ermee te kunnen kopen.
Het gebed van het hart vraagt niet echt om concrete zaken. Het vraagt altijd om enigerlei ervaring, waarbij de specifieke zaken waar om gevraagd wordt de dragers zijn van de ervaring die naar de mening van de vrager wordt verlangd (H21.2:4-5).
Wanneer ik mij begin te realiseren dat ik niet werkelijk vraag om dingen, maar om de ervaring van vrede die ik ervan verwacht, kan ik beginnen rechtstreeks om vrede te vragen en voorbijgaan aan de (hoogstwaarschijnlijk) onjuiste veronderstelling dat een bepaald “ding” me die ervaring zal brengen. Ik kan mijn denkgeest openen voor de mogelijkheid dat God me de vrede zal geven die ik ergens anders zoek. Als ik los begin te laten dat het antwoord in een bepaalde vorm moet komen, zal ik mij veel sneller bewust zijn van Gods antwoord. Dan kan ik de vrede van God ervaren onafhankelijk van enige vorm, of in een vorm die ik niet had verwacht. Ik laat mijn bezorgdheid los of de vorm die ik voor ogen had wel of niet wordt vervuld. Wanneer ik vrede ervaar is het goed, want dat is alles wat ik werkelijk wil.
“Help ons vergeven, want we willen in vrede zijn” (1:9). Vrede is onmogelijk wanneer mijn denkgeest verblind is door niet-vergevingsgezindheid. Vrede is onverenigbaar met boosheid. Onvrede is altijd een vorm van niet-vergeven, hoewel het niet altijd gemakkelijk is om dat te zien. Als ik om vrede vraag, vraag ik om onderwezen te worden in vergeving, of ik dat herken of niet. Wanneer ik vrede tot mijn hoogste doel maak, zal ik vergeving leren.
Oefeninstructies:
DOEL
De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.
Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.
Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.
LEZEN VAN DE LESSEN
De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.
Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:
- De toelichting op het idee:
Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.
- Het gebed:
OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE
Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).
Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183, 184 en Naam van God meditatie.
UURLIJKSE HERINNERING
Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.
REGELMATIGE HERHALINGEN
Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).
ANTWOORD OP VERLEIDINGEN
Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:
Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).
Als je ergens door van streek raakt, stel dan vast welke behoefte achter dat gevoel zit en zeg: “Ik denk dat ik ..... nodig heb, maar ik heb niets nodig dan de waarheid.”
LEZEN VAN DE “WAT BEN IK”-TEKST
Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat ben ik”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).
•••
SAMENVATTING
- Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
- Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
- ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
- Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
- Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
- Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
- Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat ben ik”- tekst.
Wat ben ik 9:
Deel 9: WdII.14.5:1-2
1. Ik ben Gods Zoon, compleet, genezen en heel, stralend in de weerspiegeling van Zijn Liefde. In mij is Zijn schepping geheiligd en van eeuwig leven verzekerd. In mij is de liefde vervolmaakt, angst onmogelijk en vreugde gegrondvest zonder tegendeel. Ik ben de heilige woning van God Zelf. Ik ben de Hemel waar Zijn Liefde huist. Ik ben Zijn heilige Zondeloosheid zelf, want in mijn zuiverheid woont de Zijne.
2. Nu hebben we bijna geen woorden meer nodig. Maar in de laatste dagen van dit ene jaar dat wij samen, jij en ik, aan God geschonken hebben, vonden we één doel dat we deelden. En zo heb jij je met mij verenigd, dus wat ik ben, ben jij eveneens. De waarheid omtrent wat wij zijn is niet in woorden uit te drukken of te beschrijven. Maar onze functie hier kan ons duidelijk worden, en woorden kunnen hiervan spreken en die ook onderwijzen, als we zelf een toonbeeld van die woorden zijn.
3. Wij zijn de brengers van verlossing. We aanvaarden onze rol als verlossers van de wereld, die door onze gezamenlijke vergeving wordt verlost. En dit geschenk van ons wordt daarom aan ons gegeven. We zien ieder als broeder en beschouwen alles als vriendelijk en goed. We zijn niet uit op een functie die voorbij de Hemelpoort ligt. Kennis zal terugkeren, wanneer we ons aandeel hebben vervuld. Wij bekommeren ons enkel om het verwelkomen van de waarheid.
4. Onze ogen zijn het waardoor de visie van Christus een wereld ziet die verlost is van elke gedachte aan zonde. Onze oren zijn het die de Stem namens God horen verkondigen dat de wereld zonder zonde is. Onze denkgeesten zijn het die zich met elkaar verenigen wanneer wij de wereld zegenen. En vanuit de eenheid die we hebben bereikt, roepen we al onze broeders op en vragen hen onze vrede te delen en onze vreugde compleet te maken.
"Wij zijn de heilige boodschappers van God die namens Hem spreken, en omdat we Zijn Woord uitdragen aan ieder die Hij tot ons gezonden heeft, ontdekken we dat het in ons hart geschreven staat. En zo zijn we van gedachten veranderd over het doel waarvoor we kwamen en dat we proberen te dienen."
We brengen een blijde boodschap naar de Zoon van God, die dacht dat hij leed. Nu is hij verlost. En nu hij de Hemelpoort voor hem ziet openstaan, zal hij binnengaan en verdwijnen in het Hart van God.
Of we het nu beseffen of niet, “wij zijn de heilige boodschappers van God” (5:1). Dat is onze functie. We zijn geschapen om God tot uitdrukking te brengen. Dat is onze taak in deze wereld en we zullen niet volledig gelukkig zijn totdat we deze taak vervullen. De manier waarop dat hier wordt verwoord is veelzeggend: “omdat we Zijn Woord uitdragen aan ieder die Hij tot ons gezonden heeft” (5:1). Er staat niet: “tot wie we gezonden worden”. Het is dus niet de bedoeling dat we op zoek gaan naar mensen aan wie we de boodschap moeten brengen, zij komen naar ons toe. Dat is een heel andere houding dan: “Laten we de wereld ingaan om haar te bekeren”. Het gaat om het doorgeven van de boodschap van vrede en het schenken van vergeving aan iedereen die in ons leven komt. Niemand verschijnt toevallig in ons leven, iedereen wordt naar ons toe gestuurd, omdat wij hem of haar iets te geven hebben.
Laten we daarom leren om, wanneer iemand in ons leven verschijnt – in gedachten of in levenden lijve – onszelf af te vragen: “Wat kan ik deze persoon geven? Welk woord van God moet ik aan hem of haar doorgeven? Wat wil God via mij tegen hem of haar zeggen?” Of in meer eenvoudige woorden: “Hoe kan ik deze persoon werkelijk behulpzaam zijn?”
Door dit te doen – daadwerkelijk, niet alleen in gedachten – ontdekken we dat het Woord van God in ons hart geschreven staat (5:1). En daardoor veranderen we van gedachten over wat we zijn en waarvoor we hier zijn (5:2). Onze denkgeest verandert niet door te proberen hem te veranderen; hij verandert door Gods Woord door te geven aan iedereen die Hij naar ons toestuurt. Door ons te verbinden met deze vorm van actieve dienstbaarheid en onze broeders en zusters te vergeven, beginnen we een nieuwe mening te vormen over onszelf. We beginnen onszelf in een ander licht te zien. Dat is het verlossingsplan van de Heilige Geest.