Les 25

(25 januari)

Ik weet van niets waartoe het dient.

1. Bedoeling is betekenis. Het idee van vandaag verklaart waarom niets wat jij ziet iets betekent. Jij weet niet waar het toe dient. Daarom is het voor jou zonder betekenis. Alles is in jouw hoogste belang. Dat is waartoe het dient; dat is de bedoeling ervan; dat is wat het betekent. Door dit in te zien worden je doelen eenduidig. Door dit in te zien krijgt wat je ziet betekenis.

 

2. Je ziet de wereld met alles daarin als betekenisvol gemeten naar egodoelen. Deze doelen hebben niets te maken met wat in jouw hoogste belang is, want jij bent het ego niet. Deze verkeerde vereenzelviging ontneemt jou het vermogen van iets te begrijpen waartoe het dient. Als gevolg daarvan zul je het onherroepelijk misbruiken. Wanneer je hiervan overtuigd bent, zul je proberen de doelen die jij aan de wereld hebt toegekend in te trekken, in plaats van moeite te doen ze te versterken.

 

3. Je kunt de doelen die jij nu waarneemt ook anders omschrijven door te zeggen dat ze allemaal om ‘persoonlijke’ belangen draaien. Aangezien jij geen persoonlijke belangen hebt, draaien jouw doelen in werkelijkheid om niets. Door ze te koesteren heb je zodoende helemaal geen doelen. En dus weet je van niets waartoe het dient.

 

4. Voordat je enige zin kunt ontdekken in de oefeningen voor vandaag, is nog een andere gedachte nodig. Op de meest oppervlakkige niveaus herken je wel degelijk bedoeling. Maar bedoeling kan niet op die niveaus worden begrepen. Je begrijpt bijvoorbeeld dat een telefoon dient om met iemand te spreken die zich niet lijfelijk in je onmiddellijke omgeving bevindt. Wat jij niet begrijpt is waarvoor je hem wilt bereiken. En dit geeft nu juist jouw contact met hem betekenis of niet.

 

5. Het is in het kader van jouw leerweg van doorslaggevend belang dat jij bereid bent de doelen op te geven die jij voor alles hebt vastgesteld. Erkennen dat ze betekenisloos, eerder dan ‘goed’ of ‘slecht’ zijn, is de enige manier om dit te bereiken. Het idee voor vandaag is een stap in deze richting.

 

6. Zes oefenperioden van elk twee minuten zijn vereist. Je dient elke oefenperiode te beginnen met een langzame herhaling van het idee voor vandaag, waarna je om je heen kijkt en je blik laat rusten op alles waar toevallig je oog op valt, dichtbij of veraf, ‘belangrijk’ of ‘onbelangrijk’, ‘menselijk’ of ‘niet-menselijk’. Terwijl je je oog op elk voorwerp laat rusten dat je aldus kiest, zeg dan bijvoorbeeld:

 

Ik weet niet waartoe deze stoel dient.

Ik weet niet waartoe dit potlood dient.

Ik weet niet waartoe deze hand dient.

 

Zeg dit heel rustig, zonder je blik van het voorwerp af te wenden, totdat je de uitspraak erover afgerond hebt. Ga dan over tot het volgende voorwerp en pas het idee van vandaag als tevoren toe.


Toelichting:

Heb je gemerkt dat de intensiteit van de beoefening is verhoogd? Gisteren gingen we van vijf keer één minuut naar vijf keer twee minuten; vandaag wordt dit verhoogd tot zes keer twee minuten. Hoevelen van ons doen een serieuze poging om deze instructies op te volgen?

De Inleiding op het Werkboek zegt dat ons niet wordt gevraagd de ideeën te geloven, te aanvaarden of toe te juichen en dat zelfs heftig verzet oké is. Het enige wat wordt gevraagd is “de ideeën toe te passen zoals je opgedragen wordt” (WdI. In.8:3). Er is niets anders nodig om ze effectief te laten zijn. Maar als we willen dat ze effect hebben op ons leven is wel vereist dat we ze “toepassen zoals opgedragen wordt”.

 

Een voor de hand liggende vraag is: “waar dient iets toe?” Deze les beantwoordt die vraag:

Alles is in jouw hoogste belang” (1:5). Dit refereert aan de les van gisteren: “ik zie niet wat mijn hoogste belang is” (WdI.24.t).

Wat is in mijn hoogste belang? Alles.

 

We weten dat niet en we geloven het zeker niet. We beoordelen alles “gemeten naar egodoelen” (2:1) en aangezien wij niet het ego zijn (2:2) hebben we geen idee wat ons hoogste belang is. De verklaring dat wij niet het ego zijn is buitengewoon belangrijk; het is iets wat we ons niet realiseren als het ons niet wordt verteld. We kijken vanuit het perspectief van het ego naar de wereld en kennen dingen letterlijk bedoelingen toe die het ego ondersteunen. Daarmee ondermijnen we ons ware Zelf.

 

Als de dingen niet gaan zoals we verwachten, raken we van streek. Al onze doelen betreffen persoonlijke belangen. Maar “aangezien jij geen persoonlijke belangen hebt, draaien jouw doelen in werkelijkheid om niets” (3:2). We hebben geen persoonlijke belangen omdat de persoon, aan wie we denken wanneer we deze woorden uitspreken, niet werkelijk is.

We hebben evenmin werkelijke doelen, omdat werkelijke doelen gedeeld worden met alles wat leeft. Alle levende wezens zijn met elkaar verbonden en het delen van doelen maakt deze werkelijk. Gemeenschappelijke doelen erkennen de realiteit van wie we zijn. Egodoelen doen dat niet. Daarom weten we niet waartoe iets toe dient.

 

Deze les zegt dat we op een oppervlakkig niveau wel weten waar dingen toe dienen. We weten dat een telefoon dient om te praten met iemand die niet fysiek aanwezig is. “Maar bedoeling kan niet op die niveaus worden begrepen” (4:3). We begrijpen bijvoorbeeld niet waarom we iemand per telefoon willen bereiken. We kunnen wel denken dat we dit begrijpen: “ik bel de boekhandel om een boek te bestellen”. Maar waarom wil je dat boek hebben? En waarom bel je nu, op dit moment? Er schuilt een diepere bedoeling in alles wat we menen te begrijpen. Maar we zullen dat niet echt begrijpen zolang we denken dat onze bewuste bedoelingen de werkelijke bedoelingen zijn. We zullen dus “bereid moeten zijn de doelen op te geven die we voor alles hebben vastgesteld” (5:1).

 

Het fundament van onze oordelen is rot, omdat het berust op het geloof dat buiten ons “dingen” bestaan die anders zijn dan wij. Zolang we uitgaan van deze onjuiste veronderstelling zijn onze doelen twijfelachtig en onze oordelen onbetrouwbaar.

Ik vind het zeer behulpzaam om mezelf steeds voor te houden dat ik niet weet wat iets betekent en waartoe het dient. Ik kan via de telefoon slecht nieuws ontvangen, maar vervolgens kan ik tegen mezelf zeggen: “Ik weet niet waartoe dit bericht dient en daarom kan ik het niet beoordelen.” De Cursus benadrukt onze volledige onwetendheid:

 

De verwarring tussen de werkelijke schepping van jou en dat wat jij van jezelf gemaakt hebt is zo intens dat het letterlijk onmogelijk voor je is geworden ergens kennis van te hebben (T3.V.3:2).

 

Dat is behoorlijk absoluut, nietwaar? “Letterlijk onmogelijk”... dat is niet bij wijze van spreken. En als we letterlijk niets weten is ook oordeel onmogelijk. Omdat we ons identificeren met het ego kunnen we niets weten. Het geloof in onze identiteit als een afgescheiden individu, gelokaliseerd in een lichaam, is de basis van al onze gedachten geworden. We meten alles in termen van egodoelen (2:1). Voordat we zelfs maar beginnen met het beoordelen van wat iets betekent, hebben we al vastgesteld dat het, wat het ook is en waar het ook toe dient, geen deel van ons uitmaakt, maar “anders” is. Vanuit die vooronderstelling is het letterlijk onmogelijk om iets te kennen of te begrijpen omdat het niet “anders” is, het is deel van ons.

 

Een baby in de wieg leert dat zijn voeten en handen deel zijn van hemzelf. Dat weet hij niet uit zichzelf. Als je naar een baby kijkt kun je soms zien dat hij zijn voet beschouwt als een vreemd voorwerp. Met betrekking tot het thema van deze les zijn we allemaal nog baby’s, omdat we delen van onszelf niet als zodanig herkennen; we denken dat het iets “anders” is en zijn daardoor niet in staat een zinnig oordeel te vormen. Onze oordelen zijn niet alleen overdreven en onnauwkeurig, ze zijn zo ver bezijden de waarheid dat ze belachelijk zijn.

 

Laten we ons niet onze eigen ideeën herinneren over waartoe de wereld dient. Wij weten het niet (T31.I.12:2-3).

 

Als we niet weten waartoe iets dient kunnen we het ook niet beoordelen! We kunnen niet beoordelen of iets wel of niet aan zijn doel beantwoordt, omdat we niet weten wat dat doel is. Ons wordt niet gevraagd alle kennis te verwerven die ons ontbreekt, ons wordt gevraagd stil te worden en ons te herinneren hoeveel we niet weten (T31.II.6:4).

 

Het Tekstboek vertelt ons dat er geen uitspraak is waar de wereld banger voor is dan deze:

 

Ik weet niet wat ik ben, en daarom weet ik niet wat ik doe, waar ik ben, of hoe ik de wereld of mijzelf moet bezien (T31.V.17:7).

 

Vervolgens wordt gezegd dat in het leren hiervan verlossing wordt geboren. Leren begint met de erkenning dat we onbekwaam zijn om te oordelen. Toegeven dat we onwetend zijn is de geboorte van verlossing, omdat we pas om hulp vragen wanneer we dit toegeven. Zolang we denken te weten blokkeren we ware kennis.

 

Kleine kinderen zien in dat ze niet begrijpen wat ze waarnemen, en vragen daarom wat het betekent. Bega niet de vergissing te geloven dat jij begrijpt wat je waarneemt, want de betekenis daarvan is voor jou verloren gegaan. Maar de Heilige Geest heeft die betekenis voor jou bewaard, en als je Hem de interpretatie laat, zal Hij jou teruggeven wat jij hebt weggegooid. Zolang jij echter denkt die betekenis te kennen, zul je de noodzaak niet zien Hem hierom te vragen. Van niets wat je waarneemt ken jij de betekenis. Niet één gedachte die je eropna houdt is volkomen waar. Door dit te erkennen maak je een doortastend begin (T11.VIII.2:2-3:3).


Oefeninstructies:

DOEL

Een begin maken met leren dat de bedoelingen die jij aan dingen toekent geen enkele betekenis hebben, zodat je deze bedoelingen op kunt geven.

 

OEFENING

Zes keer, gedurende twee minuten.

 

  • Herhaal het idee langzaam.
  • Kijk dan om je heen en laat je blik rusten op elk voorwerp waar je oog op valt. Blijf er lang genoeg naar kijken om te zeggen: “Ik weet niet waartoe dit dient.” Ga dan verder naar het volgende voorwerp. Maak geen onderscheid tussen dingen dichtbij of veraf, belangrijk of onbelangrijk, menselijk of materieel.

 

OPMERKING

Als je ergens naar kijkt terwijl je het idee herhaalt, word je je er misschien van bewust hoezeer je dat object beschouwt als iets dat er is om jouw persoonlijke belangen te dienen. Dit betreft zowel levenloze als levende objecten, zoals menselijke lichamen. We beschouwen alles en iedereen in onze omgeving als dienstbaar aan het afgescheiden zelf. Het is echter onmogelijk dat dit het ware doel daarvan kan zijn.