Les 322

(18 november)

Ik kan slechts opgeven wat nooit werkelijk was.

1. Ik offer illusies op, meer niet. En zodra illusies verdwijnen vind ik de geschenken die ze probeerden te verbergen, die in een stralend welkom op me wachten, klaar om mij Gods aloude boodschappen te geven. Zijn herinnering woont in elk geschenk dat ik van Hem ontvang. En iedere droom dient alleen om het Zelf te verhullen dat Gods enige Zoon is, Zijn evenbeeld, de Hoogheilige, die nog steeds voor eeuwig in Hem verblijft, zoals Hij nog steeds in mij.

 

2. Vader, voor U blijft elk offer voor eeuwig ondenkbaar. En dus kan ik niet offeren, behalve in dromen. Zoals U me geschapen hebt, kan ik niets opgeven wat U mij gegeven hebt. Wat U niet gegeven hebt, heeft geen werkelijkheid. Welk verlies kan ik verwachten behalve het verlies van angst en de terugkeer van liefde in mijn denkgeest?


Toelichting:

Zoals U me geschapen hebt, kan ik niets opgeven wat U mij gegeven hebt (2:3).

 

Ik kan niets opgeven wat werkelijk is. Het idee van offeren is vreemd voor God en voor het denksysteem van de Cursus. Maar er wordt ons wel degelijk gevraagd om iets op te geven! De Cursus vraagt ons zelfs de hele wereld op te geven, “maar niet als offer” (T30.V.9:5). Het punt waar het in deze les om draait is heel eenvoudig: “Ik offer illusies op, meer niet” (1:1).

 

Ik had ooit een relatie met iemand met wie ik wilde trouwen. Maar zij wilde dat niet. Ik moest mijn droom dus opgeven en had het gevoel dat ik daarmee iets verloor en opofferde. Totdat ik mij realiseerde dat ik alleen maar iets opgaf wat ik nooit had bezeten. En dat herinnerde mij aan iets wat ik ooit had gelezen: “Als je ergens van houdt, laat het dan los. Als het naar je terugkeert was het echt van jou, zo niet, dan is het nooit van jou geweest”. Ik gaf de illusie op, en daardoor behield ik de werkelijkheid van een diepgaande, liefdevolle relatie die niet bestemd was om in een huwelijk te eindigen; een relatie die jarenlang standhield en meer vervulling gaf dan veel huwelijken die ik om mij heen zag.

 

De illusies waaraan we vasthouden, verbergen de ware geschenken van God. Het idee dat we alleen geluk kunnen vinden in een romantische relatie, is bijvoorbeeld een van de substituten van het ego voor onze relatie met God. Een intieme, liefdevolle relatie is iets prachtigs, maar kan een obstakel worden voor onze vrede wanneer we er een afgod van maken en verwachten dat ze ons alles zal geven wat we verlangen, of menen te weten welke vorm ze aan moet nemen om ons vreugde te schenken.

 

En zodra illusies verdwijnen vind ik de geschenken die ze probeerden te verbergen, die in een stralend welkom op me wachten, klaar om mij Gods aloude boodschappen te geven (1:2).

 

De angst voor verlies en opoffering is een van de grootste obstakels in ons spirituele proces. En zolang we denken dat we iets werkelijks verliezen, vertragen we onze voortgang.

 

Als dit wordt geïnterpreteerd als het opgeven van het begerenswaardige, zal het een enorm conflict met zich meebrengen. Weinig leraren van God ontkomen volledig aan dit verdriet (H4.I.A.5:2-3).

 

Het idee van opofferen maakt het onmogelijk om verstandige oordelen te vellen over wat we wel en niet willen. Daarom is het zo belangrijk om al onze beslissingen voor te leggen aan de Heilige Geest. En zelfs dan lijkt het vaak alsof ons wordt gevraagd iets waardevols op te geven. De Heilige Geest leert ons echter alleen dat we niet echt willen wat we denken te willen. Hij maakt alleen duidelijk wat de bedoelingen zijn van onze juist gerichte denkgeest, die weet dat er geen waarde schuilt in waar we ons aan vastklampen.

 

En iedere droom dient alleen om het Zelf te verhullen dat Gods enige Zoon is (1:4).

 

Het geschenk achter elke droom is de herinnering van Wie ik werkelijk ben. Gehechtheid aan de “geschenken” van het ego dient alleen om mijn bewustzijn van dat Zelf te verduisteren. Ik vraag niet teveel, maar veel te weinig. Deze “geschenken” zijn mijn Zelf niet waardig. Wat God niet geeft heeft geen werkelijkheid (2:4). Laten we vandaag dus alle gedachten over verlies opgeven en erkennen dat we, als Gods Zoon, niet kunnen verliezen.

 

Welk verlies kan ik verwachten behalve het verlies van angst en de terugkeer van liefde in mijn denkgeest? (2:5).


Oefeninstructies:

DOEL

De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.

Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.

 

Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.

 

LEZEN VAN DE LESSEN

De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.

Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:

 

  • De toelichting op het idee:

Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.

  • Het gebed:

 

OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE

Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).

 

Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183184 en Naam van God meditatie.

 

UURLIJKSE HERINNERING

Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.

 

REGELMATIGE HERHALINGEN

Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).

 

ANTWOORD OP VERLEIDINGEN

Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:

Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).

Als je ergens door van streek raakt, stel dan vast welke behoefte achter dat gevoel zit en zeg: “Ik denk dat ik ..... nodig heb, maar ik heb niets nodig dan de waarheid.

 

LEZEN VAN DE “WAT IS DE SCHEPPING”-TEKST

Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is de schepping”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).

 

OEFENSUGGESTIE

Stel je voor dat je vandaag je leven geheel en al aan God geeft en niets achterhoudt. Vraag, terwijl je dit doet, jezelf af wat je vreest op te moeten geven, zowel uiterlijk als innerlijk.

Vraag jezelf bij elk hiervan af: Is dit werkelijk?

Herhaal vervolgens het idee.

 

•••

 

SAMENVATTING

  • Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
  • Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
  • ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
  • Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
  • Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
  • Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
  • Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is de schepping”- tekst.

Wat is de schepping  2:

Deel 2: WdII.11.1:3-5

 

1. De schepping is de som van al Gods Gedachten, oneindig in getal en overal totaal zonder beperkingen. Alleen liefde schept, en alleen als zichzelf.

 

"Er is geen tijd geweest waarin al wat zij geschapen heeft er niet was. Noch zal er een tijd zijn waarin wat zij ook schiep enig verlies lijdt. Voor eeuwig en altijd zijn Gods Gedachten precies zoals ze waren en zoals ze zijn, onveranderd door de tijd heen en nadat de tijd voorbij is."

 

2. Aan Gods Gedachten is alle macht gegeven die hun eigen Schepper heeft. Want Hij wil aan liefde toevoegen door haar uit te breiden. Zo heeft Zijn Zoon deel aan de schepping en moet hij daarom delen in de macht om te scheppen. Wat God gewild heeft dat voor eeuwig Eén is zal nog Eén zijn wanneer de tijd is gedaan; en het zal door de loop der tijden niet worden veranderd, en blijven zoals het was voor de gedachte aan tijd begon.

 

3. De schepping is het tegendeel van alle illusies, want de schepping is de waarheid. De schepping is de heilige Zoon van God, want in de schepping is Zijn Wil in ieder aspect compleet, ervoor zorgend dat elk deel het geheel bevat. Haar eenheid is voor eeuwig als onschendbaar gewaarborgd, blijft eeuwig in Zijn heilige Wil bewaard, buiten elke mogelijkheid tot schade, scheiding, onvolmaaktheid, en buiten enige smet op haar zondeloosheid.

 

4. Wij zijn de schepping, wij de Zonen van God. We lijken elk apart te zijn en ons niet bewust van onze eeuwige eenheid met Hem. Maar achter al onze twijfels, voorbij al onze angsten is nog altijd zekerheid. Want liefde blijft bij al haar Gedachten, terwijl haar zekerheid de hunne is. De Godsherinnering is in onze heilige denkgeest, die zijn eenheid en verbondenheid met zijn Schepper kent. Laat onze functie erin bestaan alleen deze herinnering terug te doen keren, alleen Gods Wil op aarde te laten geschieden, alleen onze innerlijke gezondheid weer terug te vinden en slechts te zijn zoals God ons geschapen heeft.

 

5. Onze Vader roept ons. We horen Zijn Stem en we vergeven de schepping in de Naam van haar Schepper, de Heiligheid zelf, wiens Heiligheid gedeeld wordt door Zijn eigen schepping, wiens Heiligheid nog altijd deel is van ons.

 

 

Het is voor ons bijzonder moeilijk, zo niet onmogelijk, om iets te begrijpen dat zich buiten de tijd bevindt. We kunnen het idee aannemen, maar het werkelijk bevatten of aanvoelen gaat een denkgeest, die uitsluitend denkt in termen van tijd, te boven. De scheppingen van de liefde bevinden zich buiten de tijd; ze zijn er altijd geweest en zullen er altijd zijn. Er is geen vóór of na de liefde en haar scheppingen, er is alleen een eeuwig nu.

 

Wij zien een schepping als iets dat er niet was en tot bestaan komt. Maar de Cursus ziet een schepping als iets dat altijd nú bestaat. Alles wat geschapen is, is er altijd geweest, zal er altijd zijn, en gaat altijd door. Schepping is een voortdurende toename van zijn, nooit minder, nooit meer, nooit oud en altijd nieuw.

 

Gods scheppingen worden niet beïnvloed door de tijd. Tijd maakt deel uit van de illusie, een manier om gebrek werkelijk te doen lijken door dingen “in de toekomst” te hebben en niet nu; of door verlies werkelijk te doen lijken door dingen “in het verleden” te zien. Wanneer de Cursus spreekt over “Gods Gedachten” spreekt hij over ons: “Wij zijn de schepping, wij de Zonen van God” (4:1). Met andere woorden: “Ik ben zoals God mij geschapen heeft” (Les 94, 110, 162). Jij en ik zijn deze schepping, “onveranderd door de tijd heen en nadat de tijd voorbij is” (1:5). We zijn niet “in de maak” om pas in de toekomst tot bestaan te komen. En we zijn evenmin wezens die al zijn vergaan, verdwenen in het verleden. Wat we nu zijn was er vóór de tijd en zal er zijn wanneer de tijd voorbij is. Wat verandert is niet degene die ik ben. Onszelf zien als scheppingen van God is dus onszelf bevrijden van de tirannie van de tijd.

 

Vader, ik zoek de vrede die U mij bij mijn schepping als de mijne hebt gegeven. Wat toen gegeven werd moet nu hier zijn, want mijn schepping stond los van tijd en blijft nog altijd boven elke verandering verheven. De vrede waarin Uw Zoon in Uw Denkgeest werd geboren, straalt daar nog onveranderd. Ik ben zoals U mij hebt geschapen (WdII.230.2:1-4).