Les 257

(14 september)

Laat ik me herinneren wat mijn doel is.

1. Als ik mijn doel vergeet kan ik slechts in verwarring zijn, onzeker over wat ik ben en dus tegenstrijdig in mijn handelen. Niemand kan strijdige doelen dienen en dat met goed gevolg doen. Evenmin kan hij functioneren zonder diepe smart en hevige depressie. Laten we daarom vastbesloten zijn ons te herinneren wat we vandaag willen, opdat we onze gedachten en daden op een zinvolle manier tot een eenheid kunnen maken, en alleen dat bereiken wat God ons deze dag wil laten doen.

 

2. Vader, vergeving is Uw uitverkoren middel voor onze verlossing. Laten we vandaag niet vergeten dat we geen andere wil kunnen hebben dan die van U. En dus moet ons doel tevens het Uwe zijn, willen we de vrede bereiken die U voor ons wilt.


Toelichting:

Het doel waar deze les op zinspeelt is vergeving. Keer op keer vertelt de Cursus ons dat vergeving onze enige functie is, ons doel, de reden waarom we hier zijn:

 

Ik ben het licht van de wereld. Dat is mijn enige functie. Dat is de reden waarom ik hier ben (WdI.61.5:3-5).

 

Vergeving is mijn functie als het licht van de wereld (WdI.62.t).

 

Wat als ik me vandaag zou herinneren dat vergeving mijn enige doel is? Als ik zou beseffen dat ik mijn functie vervul wanneer ik alles wat er gebeurt en iedereen die ik ontmoet vergeef? Wat als ik me zou realiseren dat alles wat ik belangrijk vind niets voorstelt in vergelijking met dit doel?

 

Als ik achter een trage automobilist rijd, terwijl ik ergens op tijd moet zijn, is vergeving mijn doel, niet op tijd komen. In een conflictsituatie is vergeving mijn doel, niet winnen. Als degene bij wie ik liefde zoek niet reageert, is vergeving mijn doel, niet de vervulling van mijn verlangen. Enzovoort.

Welk verschil zou het maken als ik vergeving werkelijk tot mijn eerste en enige doel zou maken?

 

Als ik mijn doel vergeet kan ik slechts in verwarring zijn, onzeker over wat ik ben en dus tegenstrijdig in mijn handelen. Niemand kan strijdige doelen dienen en dat met goed gevolg doen (1:1-2).

 

Het onvermijdelijke gevolg van strijdige doelen is “diepe smart en hevige depressie” (1:3). Klinkt dat bekend? Wanneer we een spiritueel pad beginnen te volgen zijn we in het begin bijna altijd in verwarring, omdat we een nieuw, hoger doel nastreven zonder het oude werkelijk los te laten. We proberen twee meesters te dienen.

 

Dit herinnert me aan een baan waarin ik van twee bazen opdrachten kreeg. Wat een verwarrende en deprimerende tijd was dat!

 

De enige manier om een vredige denkgeest te verwerven is vastbesloten slechts één doel na te streven en dat steeds boven al het andere te stellen. We moeten onze gedachten en daden op een zinvolle manier tot een eenheid maken (1:4), door te erkennen dat Gods Wil voor ons vergeving is – en alleen dát proberen te doen.


Oefeninstructies:

DOEL

De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.

Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.

 

Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.

 

LEZEN VAN DE LESSEN

De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.

Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:

 

  • De toelichting op het idee:

Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.

  • Het gebed:

 

OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE

Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).

 

Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183184 en Naam van God meditatie.

 

UURLIJKSE HERINNERING

Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.

 

REGELMATIGE HERHALINGEN

Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).

 

ANTWOORD OP VERLEIDINGEN

Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:

Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).

Als je ergens door van streek raakt, stel dan vast welke behoefte achter dat gevoel zit en zeg: “Ik denk dat ik ..... nodig heb, maar ik heb niets nodig dan de waarheid.

 

LEZEN VAN DE “WAT IS ZONDE”-TEKST

Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is zonde”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).

 

OEFENSUGGESTIE

Neem aan het begin van deze dag even de tijd om na te denken over de dag die voor je ligt. Probeer te zien welke tegenstrijdige doelen wij gewoonlijk dienen. Zie hoe je de ene keer de doelen van deze wereld probeert te bereiken en op andere momenten het doel van God. Voel hoeveel verwarring dit veroorzaakt, en onzekerheid over wie je bent. Realiseer je dat je geen van beide doelen ooit zult bereiken – de wereldse doelen noch dat van God – omdat je beide slechts de helft van je energie geeft.

Stel je vervolgens voor hoe je dag eruit zal zien als je alleen het doel van God nastreeft, als je je gedachten en daden tot een eenheid maakt om dat ene doel te dienen en daardoor alleen bereikt wat God vandaag voor jou wil. Stel je voor hoe zo’n dag aanvoelt. En neem dan het besluit om vandaag tot zo’n dag te maken.

 

•••

 

SAMENVATTING

  • Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
  • Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
  • ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
  • Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
  • Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
  • Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
  • Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is zonde”- tekst.

Wat is zonde 7:

Deel 7: WdII.4.4:1-3

 

1. Zonde is waanzin. Het is het middel waarmee de denkgeest tot waanzin wordt gedreven en probeert illusies de plaats te laten innemen van de waarheid. En in zijn waanzin ziet hij illusies waar de waarheid hoort te zijn, en waar die in werkelijkheid ook is. Zonde heeft het lichaam ogen gegeven, want wat is er dat de zondelozen zouden willen zien? Welke behoefte hebben zij aan beelden of geluiden of aanrakingen? Wat zouden ze willen horen of waar zouden ze naar willen grijpen? Wat zouden ze überhaupt zintuiglijk willen waarnemen? Zintuiglijk waarnemen is niet kennen. En de waarheid kan alleen met kennis zijn gevuld, en met niets anders.

 

2. Het lichaam is het instrument dat de denkgeest gemaakt heeft in zijn pogingen zichzelf te misleiden. Zijn doel is te streven. Maar het doel waarnaar het streeft kan veranderen. En nu dient het lichaam een ander streefdoel. Waar het nu op uit is wordt bepaald door het doel dat de denkgeest zich heeft gesteld ter vervanging van zijn doel van zelfmisleiding. Waarheid kan evengoed als leugens zijn doel zijn. In dat geval zullen de zintuigen zoeken naar getuigen van wat waar is.

 

3. Zonde is de bakermat van alle illusies, die slechts staan voor denkbeeldige zaken voortkomend uit gedachten die onwaar zijn. Ze zijn het ‘bewijs’ dat wat geen werkelijkheid heeft, toch werkelijk is. Zonde ‘bewijst’ dat Gods Zoon slecht is, dat aan tijdloosheid een eind moet komen, en dat eeuwig leven sterven moet. En God Zelf heeft de Zoon verloren die Hij liefheeft, waarbij Hem niets rest dan verval om Hem compleet te maken, Zijn Wil voor eeuwig door de dood overwonnen is, liefde is vermoord door haat, en vrede niet langer bestaat.

 

"De dromen van een gek zijn angstaanjagend, en zonde lijkt inderdaad angst aan te jagen. En toch is wat de zonde ziet slechts een kinderspel. De Zoon van God kan spelen dat hij een lichaam werd, ten prooi aan het kwaad en aan schuld, met maar een kortstondig leven dat eindigt in de dood."

 

Maar al die tijd straalt zijn Vaders licht over hem en heeft Hij hem met een eeuwigdurende Liefde lief, waaraan zijn pretenties in het geheel niets kunnen afdoen.

 

5. Hoelang, o Zoon van God, wil je nog doorgaan met het spel van de zonde? Zullen we dit scherpgekante kinderspeelgoed niet eens afdanken? Hoe snel ben je bereid naar huis te komen? Vandaag misschien? Er is geen zonde. De schepping is onveranderd. Wil jij je terugkeer naar de Hemel nog steeds tegenhouden? Hoelang nog, o heilige Zoon van God, hoelang?

 

 

Ons geloof in zonde, en de illusies die we gemaakt hebben om dat geloof te ondersteunen, zijn “de dromen van een gek” (4:1). De dromen van een gek kunnen zeer angstaanjagend zijn, zoals ook de projectie van zonde in deze wereld zeer beangstigend kan zijn. “Zonde lijkt inderdaad angst aan te jagen” (4:1). Ziekte, dood en verlies in alle opzichten kan alleen maar tot paniek leiden. De Illusie is niet vriendelijk.

 

En toch is wat de zonde ziet slechts een kinderspel” (4:2). Niets daarvan heeft blijvende gevolgen. In het licht van de eeuwigheid zijn onze conflicten en kwellingen niet werkelijker en niet angstaanjagender dan de denkbeeldige strijd tussen actiehelden in een kinderboek. Het lijdt geen twijfel dat dit moeilijk te accepteren is, vooral als je midden in zo’n strijd zit en deze als werkelijk ervaart. Maar toch is dit wat de Cursus erover zegt.

 

De Zoon van God kan spelen dat hij een lichaam werd, ten prooi aan het kwaad en aan schuld, met maar een kortstondig leven dat eindigt in de dood (4:3).

 

Het is geen werkelijkheid, we spelen slechts een spel. Niets ervan betekent wat we denken dat het betekent.

 

Als we naar een film kijken huilen we misschien wanneer een personage, met wie we ons geïdentificeerd hebben, verlies lijdt of sterft. Maar een deel van onszelf weet dat we naar een verhaal kijken en dat de acteur, die dit personage uitbeeldt, niet dood gaat. De Cursus vraagt ons als het ware om op diezelfde manier te kijken naar wat wij “het leven” noemen. Op een dieper niveau weten we dat elk leven, dat door God geschapen is, niet kan sterven. Het personage in de wereld sterft, daar huilen we om, maar intussen weten we dat het slechts spel is en niet de uiteindelijke werkelijkheid.