Les 264

(21 september)

Ik ben omringd door de Liefde van God.

1. Vader, U staat voor en achter mij, naast mij, op de plaats waar ik mezelf zie, en overal waar ik ga. U bent in alles waarnaar ik kijk, in de geluiden die ik hoor, en in iedere hand die zich naar de mijne uitstrekt. In U verdwijnt de tijd, en wordt plaats een zinledig geloof. Want wat Uw Zoon omringt en hem veilig beschermt is de Liefde zelf. Er is geen andere bron dan deze, en er is niets dat niet in haar heiligheid deelt, niets dat buiten Uw ene schepping staat, of verstoken is van de Liefde die alles in zichzelf omvat. Vader, Uw Zoon is zoals Uzelf. Wij komen in Uw eigen Naam tot U vandaag, om binnen Uw oneindige Liefde in vrede te zijn.

 

2. Mijn broeders, sluit je vandaag hierin bij mij aan. Dit is het gebed van verlossing. Moeten we ons niet verenigen in wat de wereld zal verlossen, samen met ons?


Toelichting:

Het grootste deel van deze les bestaat uit een prachtig gebed en het is goed om niet alleen de tijd te nemen om het te lezen, maar om dat hardop te doen, met alle gevoel waartoe we in staat zijn.

Jezus zegt:

 

Mijn broeders, sluit je vandaag hierin bij mij aan. Dit is het gebed van verlossing (2:1-2).

 

Wil je dit doen? Misschien kunnen we vandaag allemaal om 12 uur pauze nemen, ieder van ons in zijn of haar eigen tijdzone, en ons realiseren dat anderen zich op dat moment met ons verenigen om samen dit gebed te bidden. Jezus voegt zich bij ons, elke keer als we het herhalen. “Laat heel de wereld zo door ons gezegend zijn met vrede” (WdII.360.t).

 

Als het niet mogelijk is om om 12 uur te pauzeren, doe het dan op een ander tijdstip. Ergens in de wereld zal iemand zich met je verenigen.

 

Stel je voor welk effect het heeft als je, op zijn minst één keer per uur en indien mogelijk vaker, een ogenblik pauzeert en met volle overtuiging herhaalt: “Ik ben omringd door de Liefde van God”.

 

Liefde is jouw veiligheid” zegt de Inleiding op het thema van deze week (WdII.5.5:4). Het doel van deze tien lessen is het vestigen van onze aandacht op de onzichtbare liefde, in plaats van op het zichtbare lichaam. Het Tekstboek zegt hierover:

 

Toen jij zichtbaar maakte wat niet waar is, werd wat wel waar is voor jou onzichtbaar. Het is onzichtbaar voor jou omdat jij naar iets anders kijkt (T12.VIII.3:1,3).

 

Wat niet gezien wordt is echter niet weg. Liefde bevindt zich nog altijd in mijn denkgeest, omdat God haar daar geplaatst heeft. Liefde is nog steeds in alles om me heen en ik zal het zien als ik ophoud naar iets anders te kijken. Jezus zegt dat wat er in werkelijkheid niet is onzichtbaar voor ons zal worden, als we genoeg naar liefde kijken. Dat is de omslag waar de Cursus het over heeft. Als we leren niets anders meer te willen zien dan liefde, zúllen we niets anders meer zien. Dat is onvermijdelijk, omdat liefde alles is wat er is.

 

We willen afscheiding zien, we willen lichamen zien, omdat we denken dat deze ons veiligheid bieden en onze individualiteit beschermen. Maar onze werkelijke veiligheid ligt in de liefde, in het besef dat we deel uitmaken van die oneindige oceaan van liefde. Lichaam, ego en individueel bewustzijn hoeven niet beschermd en behouden te worden. In plaats daarvan moeten we ons concentreren op het Universele Bewustzijn en onze rol op ons nemen als deel van de Universele Denkgeest, met geen ander doel voor ogen dan het dienen van het geheel. De manier om liefde te ervaren is liefde geven.

 

Want als liefde delen is, hoe kun je haar dan vinden behalve via haarzelf? (T12.VIII.1:5).

 

Vandaag wil ik mijn hart openen voor de liefde. Liefde stroomt altijd tegelijkertijd in twee richtingen: terwijl ik haar geef, ontvang ik haar. Wat ik liefheb is mezelf, niet een afgescheiden ding. Ik ben geen afzonderlijke cel, ik besta alleen in relatie met al het andere. Het geheel is in elk deel, alles is verbonden met al het andere en alleen het geheel heeft betekenis. “Ik ben omringd door de Liefde van God”.


Oefeninstructies:

DOEL

De Inleiding op Deel II van het Werkboek klinkt alsof we voor de rest van het jaar proberen het eind van onze spirituele reis te bereiken: “Dit jaar heeft ons tot de eeuwigheid gebracht” (10:8). Het Handboek voor leraren beschrijft in hoofdstuk 16 een bescheidener doel: het bereiken van een punt waarop we oefenen vanuit onze eigen motivatie en inspiratie en niet omdat een boek ons aanraadt dat te doen. Dat betekent dat onze beoefening verandert van een opdracht in een levenswijze. Ik denk dat het goed is deze beide doelen te combineren. We moeten streven naar de eeuwigheid, omdat we, door de lat hoog te leggen, verder komen dan wanneer we dat niet doen, zelfs als dat alleen maar betekent dat we het Werkboek niet meer nodig hebben.

Deel II, dat geen instructies voor de dagelijkse beoefening meer bevat, is een belangrijke stap in die richting. Wanneer je beoefening opbloeit in plaats van verdort, ben je dicht bij het doel van het Werkboek: het overbodig worden ervan.

 

Met andere woorden: we moeten ernaar streven los te komen van tijd en ruimte, zodat we dit doel kunnen bereiken.

 

LEZEN VAN DE LESSEN

De lessen van Deel II zijn anders dan die van Deel I. Na het idee van de dag volgen slechts twee alinea’s, beide in de eerste persoon (ik of wij), die het idee van de dag uitbreiden en toelichten. Hierdoor lijken de lessen van Deel II op de meeste herhalingen van Deel I, waar het idee van de dag wordt gevolgd door een “bijbehorende toelichting” (WdI.hI.In.2:3,3:3), die geschreven is in de eerste persoon en een uitbreiding is van het idee. In de Herhalingen zijn deze bijbehorende toelichtingen onderdeel van de oefening. We lezen ze enkele keren, denken erover na, herhalen ze bij onszelf en “proeven” elk woord. De bedoeling is ze ons eigen te maken, daarom zijn ze geformuleerd alsof het onze eigen woorden zijn. We verbinden ons er zodanig mee dat het meer oefenen dan lezen wordt.

Het is goed om de bijbehorende toelichtingen in Deel II op dezelfde manier te gebruiken. De Inleiding verwijst daar ook naar. Ze spreekt over lezen als een oefening (2:1), een inleiding tot “perioden van woordeloze, diepe ervaring die daarop zouden moeten volgen” (11:2). Als praktische oefening kunnen de twee alinea’s van elke les op de volgende manier worden gebruikt:

 

  • De toelichting op het idee:

Lees deze alinea langzaam een aantal keren en stel je voor dat dit werkelijk je eigen gedachten zijn. Benadruk eventueel de woorden “ik”, “mij” en “mijn”.

  • Het gebed:

 

OCHTEND- EN AVOND MEDITATIE

Deze langere oefenperioden zijn bedoeld als Open Mind meditatie, dus neem de tijd die je nodig hebt voor het gewenste resultaat. Begin met het herhalen van het idee van de dag, maar doe dit op een speciale manier: als een uitnodiging aan God om tot je te komen: “We zeggen de uitnodigende woorden die Zijn Stem ons ingeeft en dan wachten we op Zijn komst” (4:6). Nadat je deze woorden hebt herhaald, wacht je in verwachtingsvolle stilte. Wachten betekent gewoonlijk dat je lichamelijk stil zit of staat, in afwachting van de een of andere gebeurtenis. Hier gaat het echter ook om mentale stilte, in afwachting van een wonderbaarlijke gebeurtenis: het ervaren van God in je denkgeest. Wacht daar als het ware met ingehouden adem op. Wacht in het vertrouwen dat “de Godsherinnering schemert aan de wijde horizonten van onze denkgeest” (9:5). Je wacht dus bewegingloos, maar zeer alert. Je wachten moet vervuld zijn van de verwachting “dat onze Vader Zichzelf openbaart, zoals Hij heeft beloofd” (3:3). Met andere woorden: je wachten is gebaseerd op het vertrouwen dat God Zijn beloften na zal komen. Hij heeft je beloofd dat Hij komt als je daar om vraagt. Probeer zonder gebruik van woorden in deze meditatieve staat te blijven. Als je gedachten afdwalen herhaal dan het idee van de dag, om jezelf terug te brengen naar de staat van zwijgend wachten. “We zullen die gedachte gebruiken om onze denkgeest zo nodig te kalmeren” (3:1).

 

Wanneer je de Open Mind meditatie te moeilijk vindt of wanneer deze niet het gewenste resultaat oplevert, gebruik dan eventueel de Naam-van-God meditatie, zoals bijvoorbeeld Les 222 aangeeft: “Vader, we hebben geen andere woorden op onze lippen en in onze denkgeest dan Uw Naam, nu wij in stilte in Uw Tegenwoordigheid komen en vragen om even in vrede te mogen rusten bij U” (WdII.222.2:1). (Zie ook de oefeninstructies bij les 183184 en Naam van God meditatie.

 

UURLIJKSE HERINNERING

Een of twee minuten op het hele uur (of korter wanneer dat vanwege de omstandigheden niet mogelijk is). Doe een korte versie van de ochtendmeditatie: herhaal het idee als een uitnodiging aan God en wacht in woordeloze stilte op Zijn komst.

 

REGELMATIGE HERHALINGEN

Herhaal het idee van de dag zo vaak mogelijk: “Herhaal het, en laat je denkgeest een kort moment in stilte en vrede verpozen” (WdI.hIII.In.10:5).

 

ANTWOORD OP VERLEIDINGEN

Zodra je in de verleiding komt om je doel te vergeten:

Herhaal het idee om God aan te roepen teneinde deze verleiding te laten verdwijnen (2:9, 10:2).

Als je ergens door van streek raakt, stel dan vast welke behoefte achter dat gevoel zit en zeg: “Ik denk dat ik ..... nodig heb, maar ik heb niets nodig dan de waarheid.

 

LEZEN VAN DE “WAT IS HET LICHAAM”-TEKST

Lees vóór de ochtend- of avondoefening de “Wat is het lichaam”- tekst die aan de orde is. Lees dit niet oppervlakkig, “ze dienen langzaam gelezen en even overdacht te worden” (11:4).

 

OEFENSUGGESTIE

Dit is een van mijn favoriete gebeden. Ik adviseer om het regelmatig te lezen en daarbij elke zin je volle aandacht te geven. Maak het tot een persoonlijk gesprek van jou tot God.

Om dit proces te ondersteunen kun je desgewenst specifieke situaties of gebeurtenissen benoemen:

 

  • Vader, U staat voor en achter mij in deze ..... , naast mij in deze ....., op de plaats waar ik mezelf zie (op deze stoel, bank, in dit huis, deze straat, enzovoort) en overal waar ik ga, zoals ..... (benoem waar je eventueel heengaat).
  • U bent in alles waarnaar ik kijk, zoals in ..... (benoem wat je hier en nu ziet), in de geluiden die ik hoor, zoals ..... (benoem wat je hier en nu hoort), en in iedere hand die zich naar de mijne uitstrekt, zoals de hand van ..... (noem iemand die in je leven is).
  • In U verdwijnt de tijd, want elk moment dat ik met U doorbreng is hetzelfde, en wordt plaats een zinledig geloof, want elke plaats waar U bent is hetzelfde.
  • Want wat Uw Zoon (noem je eigen naam) omringt en hem veilig beschermt is de Liefde zelf, geen illusie van de wereld.
  • Er is geen andere bron dan deze, en er is niets dat niet in haar heiligheid deelt, ook niet ..... (noem de naam van iemand waar je een probleem mee hebt)niets dat buiten Uw ene schepping staat, of verstoken is van de Liefde die alles in zichzelf omvat.
  • Vader, Uw Zoon is zoals Uzelf, en ieder van ons is Uw Zoon.
  • Wij komen in Uw eigen Naam tot U vandaag – we zijn geen indringers, we zijn door U uitgenodigd – om binnen Uw oneindige Liefde in vrede te zijn.

•••

 

SAMENVATTING

  • Lees de toelichting langzaam en alsof het je eigen woorden zijn.
  • Bid het gebed, eventueel meerdere keren.
  • ’s Morgens en ’s avonds: Herhaal het idee en mediteer daarna enige tijd.
  • Elk heel uur: Herhaal het idee en breng enkele momenten door in stilte.
  • Regelmatige herhalingen: Herhaal het idee gedurende de dag zo vaak mogelijk.
  • Antwoord op verleidingen: Herhaal het idee om je vrede te herstellen zodra deze verstoord raakt en/of je het doel uit het oog verliest.
  • Lees één keer per dag langzaam en aandachtig de “Wat is het lichaam”- tekst.

Wat is het lichaam 4:

Deel 4: WdII.5.2:4-9

 

1. Het lichaam is een hek dat de Zoon van God zich verbeeldt te hebben neergezet om delen van zijn Zelf af te scheiden van andere delen. Binnen dit hekwerk denkt hij te leven, om te sterven als dat afbrokkelt en uiteenvalt. Want binnen dit hek denkt hij dat hij voor de liefde veilig is. Omdat hij zich vereenzelvigt met zijn veiligheid, beschouwt hij zichzelf als datgene wat zijn veiligheid uitmaakt. Hoe zou hij er anders zeker van kunnen zijn dat hij binnen het lichaam blijft en de liefde buiten houdt?

 

2. Het lichaam is niet blijvend. Maar dit ziet hij als dubbele veiligheid. De voorbijgaande aard van Gods Zoon is immers het ‘bewijs’ dat zijn omheiningen werken en de taak uitvoeren die zijn denkgeest ze toebedeelt.

 

"Want als zijn éénzijn nog steeds onaangetast was, wie zou dan kunnen aanvallen en wie zou aangevallen kunnen worden? Wie zou overwinnaar kunnen zijn? En wie diens prooi? Wie zou slachtoffer kunnen zijn? En wie de moordenaar? En als hij niet doodging, welk ‘bewijs’ is er dan dat Gods eeuwige Zoon kan worden vernietigd?"

 

3. Het lichaam is een droom. Zoals andere dromen schijnt het soms een beeld van geluk te schilderen, maar kan het heel plotseling omslaan in angst, waaruit iedere droom ontstaat. Want alleen liefde schept in waarheid, en de waarheid kan nooit bang zijn. Gemaakt om beangstigend te zijn, moet het lichaam wel het doel dienen dat eraan gegeven is. Maar wij kunnen het doel veranderen waaraan het lichaam zal gehoorzamen, door anders te gaan denken over waartoe het dient.

 

4. Het lichaam is het middel waardoor Gods Zoon zijn innerlijke gezondheid hervindt. Hoewel het gemaakt werd om hem zonder ontsnappingsmogelijkheid in te sluiten in de hel, is nu het hemelse doel in de plaats gekomen van het najagen van de hel. De Zoon van God reikt zijn broeder de hand om hem te helpen samen met hem de weg te gaan. Nu is het lichaam heilig. Nu dient het om de denkgeest te genezen, terwijl het gemaakt was om die te doden.

 

5. Je zult je vereenzelvigen met dat waarvan jij denkt dat het jou veiligheid biedt. Wat het ook mag zijn, je zult geloven dat het één is met jou. Jouw veiligheid ligt in de waarheid en niet in leugens. Liefde is jouw veiligheid. Angst bestaat niet. Vereenzelvig je met liefde en je bent veilig. Vereenzelvig je met liefde en je bent thuis. Vereenzelvig je met liefde en vind jouw Zelf.

 

 

Onze identificatie met het lichaam lijkt ons te beschermen tegen liefde. De krankzinnigheid van het ego gelooft dat de dood “bewijst” dat we afgescheiden zijn. In werkelijkheid is er echter alleen eenheid. En als we één zijn is de vraag:

 

Want als zijn éénzijn nog steeds onaangetast was, wie zou dan kunnen aanvallen en wie zou aangevallen kunnen worden? Wie zou overwinnaar kunnen zijn? En wie diens prooi? (2:4-6).

 

Wij geloven dat aanval werkelijk is, dat er werkelijk slachtoffers en moordenaars zijn. Maar als ons éénzijn nog steeds onaangetast is (2:4), is dat eenvoudigweg onmogelijk. Daarom moet dit alles illusoir zijn, want anders zou de eenheid werkelijk vernietigd zijn. De verschrikkingen van deze wereld zijn pogingen van het ego om de vernietiging van de eenheid aan te tonen. De dood is een demonstratie van het ego “dat Gods eeuwige Zoon kan worden vernietigd” (2:9).

 

Als leerling van de Heilige Geest ontkennen we dit. We ontkennen niet dat binnen de illusie slachtoffers en moordenaars bestaan. We beweren niet dat kinderen niet door bommen worden opgeblazen, dat er geen genocide plaatsvindt, dat er geen wreedheden worden begaan, dat er geen oorlogen worden gevoerd en dat families niet uiteen worden gedreven. Binnen de illusie is dat allemaal waar. Wat we ontkennen is de hele illusie zelf. We ontkennen dat dit beeld de waarheid vertegenwoordigt. We ontkennen dat iets werkelijks bedreigd kan worden. We zijn ons ervan bewust dat wat we zien niets anders is dan een droom. We zien de droomfiguren komen en gaan, wisselen en veranderen, lijden en sterven, maar we worden niet misleid door wat we zien (H12.6:6-8). We getuigen van de werkelijkheid, die onzichtbaar is voor de ogen van het lichaam, maar gezien wordt door de visie van Christus.

 

De waarheid is: Eenheid is. De wereld, het lichaam en de dood ontkennen deze waarheid. Onze taak als wonderdoener is “het ontkennen van de ontkenning van de waarheid” (T12.II.1:5). We ontkennen de afscheiding, de ontkenning van eenheid. We strekken onze handen uit om te helpen en door onze woorden, daden en gedachten, en vooral door onze liefde, de waarheid van oneindige eenheid te demonstreren.


De betekenis van het idee van de dag:

Het doen van de Werkboeklessen bestaat meestal uit het herhalen van het idee van de dag, de zin die boven elke les staat. Als we zo’n zin alleen maar lezen is de kans, dat we niet veel uit de les halen, erg groot. We zouden de tekst dan bij wijze van spreken net zo goed in een vreemde taal kunnen herhalen – althans zo voelt het af en toe.

De remedie hiervoor is het zien van de betekenis die in deze korte zinnen vervat ligt. Deze betekenis brengt de lessen tot leven. Hoe meer betekenis we in de woorden zien, des te krachtiger hun uitwerking zal zijn.

 

Deze betekenis wordt in hoge mate duidelijk door het bestuderen van het Tekstboek, maar ook door het zorgvuldig lezen van de lessen. De meeste tekst van de lessen legt uit wat het idee van de dag betekent. We kunnen deze tekst dus het beste lezen met het oog op wat er gezegd wordt over de betekenis van het idee. Ik geef de voorkeur aan een mentale houding waarbij ik het idee van de dag in gedachten houd terwijl ik de les lees. Ik lees een zin of alinea en vraag me dan af hoe deze verband houdt met het idee. Dit laat me vaak zien dat het idee iets anders betekent dan ik in eerste instantie heb aangenomen, dat er een diepere en meer veelzijdige betekenis is. Kortom, het maakt de beoefening krachtiger en effectiever.

Als voorbeeld neem ik les 264 en het daarbij behorende gebed.

 

Ik ben omringd door de Liefde van God.

Waarschijnlijk nemen we aan dat deze woorden betekenen dat de aanwezigheid van God als een soort aura om ons heen is. Dat is een comfortabele gedachte, maar laten we eens kijken wat de les erover zegt.

 

Vader, U staat voor en achter mij, naast mij, op de plaats waar ik mezelf zie, en overal waar ik ga.

Deze zin zegt niet veel anders dan wat we hebben aangenomen over het idee van deze dag, maar hij maakt dit idee concreter door specifieke aanduidingen zoals “voor”, “achter” en “naast”. Hij maakt het idee ook absoluter: God is niet alleen om mij heen, Hij is overal waar ik ga en zelfs op de plaats waar ik mezelf zie. Dit is een voorbereiding op wat volgt:

 

U bent in alles waarnaar ik kijk, in de geluiden die ik hoor, en in iedere hand die zich naar de mijne uitstrekt.

Hier wordt het idee aanzienlijk verdiept en verbreed. God is niet alleen een onzichtbare aanwezigheid in een straal van ongeveer een meter om me heen, Hij is in alles wat ik zie. Hij is geen onzichtbaar iets tussen zichtbare objecten, Hij is allesdoordringend. Hij is zelfs in de geluiden die ik hoor.

 

Om de een of andere reden is het voor ons gemakkelijker om ons voor te stellen dat hij in fysieke objecten is dan in geluiden. Geluiden zijn geen dingen, het zijn trillingen. God is dus niet alleen in dingen, maar ook in processen, in bewegingen. En natuurlijk is Hij ook in de mensen om me heen. Hij is in hun handen die zich naar de mijne uitstrekken, in de bewegingen van die handen terwijl ze naar me uitreiken, in het geluid van hun voetstappen als ze me naderen. Ik ben letterlijk en volledig omringd door God, want Hij is in elk geluid, in elk object, in elke beweging, in alles wat ik zie, in elke persoon – dat is dus heel wat meer dan alleen in een aura om mij heen...

 

In U verdwijnt de tijd, en wordt plaats een zinledig geloof.

Deze zin lijkt een nieuwe richting aan te geven, maar is een logisch vervolg op het voorgaande. Als God in alles is, dan bevat elke plaats hetzelfde: God. En als elke plaats hetzelfde bevat, zijn alle plaatsen hetzelfde. Dan bestaat er niet zoiets als plaats. Het concept van plaats impliceert dat de ene plaats verschilt van de andere, dat ze van elkaar verwijderd zijn. Hetzelfde geldt voor de tijd. Maar als God in elk moment is, dan zijn alle momenten hetzelfde, wat betekent dat er geen verschillende momenten zijn. En zonder verschillende momenten kan er geen tijd zijn. Daarom verdwijnt de tijd en wordt plaats een betekenisloos geloof.

 

Deze gedachte verschilt enigszins van wat ik in sommige spirituele leringen ben tegengekomen. Ook daar wordt vaak gezegd dat God in alle dingen is, maar deze dingen worden juist daarom als werkelijk gezien. Dat God in een rots is, bijvoorbeeld, maak de rots werkelijk. Dat moet wel zo zijn, anders zou God er niet in kunnen verblijven. In dergelijke denksystemen geeft God Zelf leven aan de rots en verblijft Hij in het huis dat Hij heeft geschapen.

 

De Cursus zegt hier iets heel anders over, namelijk dat God het enige werkelijke is in de rots. De vorm, de fysieke substantie van de rots, is niet werkelijk. De vorm is geen manifestatie van God. De rots is niet werkelijk, alleen God is werkelijk.

 

Want wat Uw Zoon omringt en Hem veilig beschermt is de Liefde zelf.

Deze zin gaat nog een stapje verder. Wij lijken omringd te zijn door tijd en ruimte. We bevinden ons in de ruimte; achter ons ligt het verleden, voor ons de toekomst. Maar deze les vertelt ons dat wat achter en voor ons ligt God is, niet verleden en toekomst, geen fysieke ruimte. En dat betekent dat we helemaal niet in deze wereld zijn! In werkelijkheid zijn we in Gods Liefde, in de Hemel. Als we werkelijk konden zien, als de schellen van onze ogen zouden vallen, dan zouden we ons realiseren dat we op dit moment niet in deze wereld zijn, maar in de Hemel, omringd door Gods Liefde. Dat is weer heel wat meer dan Gods Liefde die ons omringt als een aura van een meter doorsnee.

 

Er is geen andere bron dan deze, en er is niets dat niet in haar heiligheid deelt, niets dat buiten Uw ene schepping staat, of verstoken is van de Liefde die alles in zichzelf omvat.

De omvang van Gods Liefde blijft zich uitbreiden. Deze zin zegt dat we niet alleen omringd zijn door Gods Liefde, maar daar ook uit voortkomen. Ze is onze bron, ze heeft ons tot bestaan geroepen. Deze relatie met God omvat alles en iedereen. Niet alleen wij, maar alles komt voort en bestaat uit die Liefde en deelt haar heiligheid. Niets is uitgesloten van haar eeuwige omarming. Iedereen bevindt zich daarin, niet in tijd en ruimte.

 

Hoe kan er een wereld van tijd en ruimte zijn wanneer er alleen Liefde is die steeds meer van zichzelf schept?

 

Vader, Uw Zoon is zoals Uzelf.

De vorige zin was een uitgebreide, filosofische verklaring over de relatie van de Bron met haar schepping. In deze zin worden al deze ideeën samengevat in een korte, rechtstreekse en intieme verklaring van de Zoon tot Zijn Vader. “Dit is de enige Bron en alles deelt Zijn eigenschappen”, wordt hier: “Vader, we zijn allemaal hetzelfde als U, omdat we allemaal deel uitmaken van Uw ene Zoon.” De Zoon is individueel, maar tegelijkertijd allen en alles.

 

Met deze rechtstreekse, intieme verklaring begint het gebed aan zijn afronding. Het “wij”, dat in deze zin vervat ligt, wordt in de laatste zin duidelijk uitgesproken:

 

Wij komen in Uw eigen Naam tot U vandaag, om binnen Uw oneindige Liefde in vrede te zijn.

De ideeën in dit gebed vormen een soort rode loper die voor ons is uitgerold. Deze laatste zin nodigt ons uit om over deze loper de werkelijkheid van Gods Liefde binnen te gaan. We doen dit niet onuitgenodigd, we overtreden geen grenzen. We naderen Gods voordeur met een uitnodiging van de Heer des huizes zelf in onze hand. We komen tot Hem in Zijn eigen Naam.

 

Hij heeft zelf de rode loper uitgerold. Hoe we dat weten? Zoals het gebed zegt heeft Hij ons al in Zichzelf opgenomen. Als Zijn Liefde ons heeft geschapen en ons omringt, en als dat alles is wat er is, waar zouden we dan anders heen kunnen gaan?

 

Wat we aanvankelijk zagen in het idee van vandaag is nu volledig omgekeerd. Gods Liefde is geen aura om ons heen, geen zwijgende abstractie die we met ons meenemen op onze hectische reis door de wereld. Die wereld is de abstractie, Gods Liefde is de enige werkelijkheid, die ons van voorbij deze schijnwereld naar zich toe wenkt. Ze wenkt iedereen en alles, alle ontelbare denkgeesten die deel uitmaken van de ene Zoon van God.

 

In plaats van te zeggen: “Wat aardig van U, God, om op mijn verzoek naar mij toe te komen”, zeggen we nu: “Wij – de hele wereld en al wat leeft – komen naar U toe.

We komen tot Hem om uit te rusten van onze drukke bezigheden en nerveuze plannen, om vrij te zijn van de eindeloze reeks kleine gebeurtenissen die in onze hectische dagen plaatsvinden. We komen tot Hem om de duizenden schaduwen achter ons te laten die over deze wereld hangen, en voorgoed het licht van de Hemel binnen te gaan. We komen tot Hem als Zijn ene Zoon, om alle angstige, afzonderlijke identiteiten te vergeten en samen rust te vinden in Zijn armen. We komen tot Hem om in Zijn eeuwige Liefde in vrede te zijn.

 

Ik ben omringd door de Liefde van God” betekent dus veel meer dan we in het begin konden vermoeden. Denk je niet dat de uitwerking van deze les heel anders zal zijn wanneer we deze diepere, ruimere en uitgebreide betekenis in gedachten houden?