Les 8

(8 januari)

Mijn denkgeest is voortdurend bezig met voorbije gedachten.

1. Dit idee is natuurlijk de reden waarom jij alleen maar het verleden ziet. Niemand ziet werkelijk iets. Hij ziet alleen zijn naar buiten geprojecteerde gedachten. Het feit dat je denkgeest steeds bezig is met het verleden, is de oorzaak van de verkeerde opvatting van tijd waaronder jouw zien lijdt. Je denkgeest kan het heden, de enige tijd die er is, niet vatten. Hij kan daarom tijd niet begrijpen, en kan in feite in het geheel niets begrijpen.

 

2. De enige volledig ware gedachte die men over het verleden kan hebben is dat het niet hier is. Er alleen al over denken is daarom denken over illusies. Zeer weinigen hebben ingezien wat het werkelijk inhoudt zich een voorstelling van het verleden te maken of vooruit te lopen op de toekomst. Wanneer de denkgeest dit doet, is hij in feite blanco, omdat hij in wezen niet over iets aan het denken is.

 

3. Het doel van de oefeningen van vandaag is een begin te maken je denkgeest erin te trainen om op te merken wanneer hij in wezen helemaal niet aan het denken is. Zolang gedachteloze ideeën beslag leggen op je denkgeest, wordt de waarheid geblokkeerd. Erkennen dat je denkgeest slechts blanco is geweest, in plaats van te geloven dat hij met werkelijke ideeën is gevuld, is de eerste stap om de weg naar visie te openen.

 

4. De oefeningen van vandaag moeten met gesloten ogen worden uitgevoerd. Dit heeft als reden dat je eigenlijk niets kunt zien en het zo makkelijker is in te zien dat je niets ziet, hoe levendig je ook een voorstelling van een gedachte maakt. Onderzoek je denkgeest, de gebruikelijke minuut lang, met zo min mogelijk investering van jouw kant en registreer eenvoudig de gedachten die je daar aantreft. Benoem elk naar de hoofdpersoon of het hoofdthema dat erin voorkomt, en ga dan over op de volgende. Leid de oefenperiode in door te zeggen:

 

Ik schijn te denken aan _________.

 

5. Benoem dan elk van je gedachten concreet, bijvoorbeeld:

 

Ik schijn te denken aan [naam van een persoon], aan [naam van een voorwerp], aan [naam van een emotie],

 

enzovoort, en sluit de periode van gedachtenonderzoek ten slotte af met:

 

Maar mijn denkgeest is voortdurend bezig met voorbije gedachten.

 

6. Dit kan vandaag vier of vijf keer worden gedaan, tenzij je merkt dat het je irriteert. Als je het lastig vindt, is drie of vier keer voldoende. Maar misschien merk je dat het helpt om je irritatie, of elke andere emotie die het idee van vandaag bij je oproept, in het gedachtenonderzoek zelf op te nemen.


Toelichting:

Dit idee is natuurlijk de reden waarom jij alleen maar het verleden ziet” (1:1). Deze uitspraak verklaart waarom datgene wat we zien niets anders is dan een reflectie van de gedachten die onze denkgeest bezighouden. We nemen in de buitenwereld beelden uit het verleden waar, omdat onze denkgeest in beslag wordt genomen door gedachten uit het verleden. “Niemand ziet werkelijk iets. Hij ziet alleen zijn naar buiten geprojecteerde gedachten” (1:2-3). Dit idee staat centraal in de Cursus, maar hier is het binnengeglipt in de bespreking van het verleden en de tijd. We zien niet werkelijk iets! Alles wat we zien is “de uiterlijke weergave van een innerlijke toestand”, zoals het Tekstboek zegt (T21.In.1:5).

 

Ik heb de eerste regel van de tweede alinea altijd prachtig gevonden: “De enige volledig ware gedachte die men over het verleden kan hebben is dat het niet hier is” (2:1). Sta daar eens even bij stil. Misschien heb je een paar bijzonder heldere herinneringen aan het verleden, vooral aan het recente verleden. Als echter een aantal personen, die hetzelfde hebben ervaren, het niet met je eens zijn, begin je waarschijnlijk aan je geheugen te twijfelen, omdat je er niet zeker van kunt zijn dat het volledig betrouwbaar is. Je weet uit ervaring heel goed dat je geheugen je kan bedriegen. “Ik zou zweren dat ik de sleutel op die tafel heb gelegd”, of: “Heb ik je dat niet verteld? Ik dacht van wel”. We zeggen dit soort dingen voortdurend zonder ons te realiseren hoe onbetrouwbaar ons geheugen in werkelijkheid is. Maar er is één absoluut betrouwbare gedachte die je over het verleden kunt hebben: Het verleden is niet hier, dit is het heden.

 

Welnu, als het verleden niet hier is, hoe kan het dan gevolgen hebben in het heden? “Er alleen al over denken is daarom denken over illusies” (2:2). Je denkt over iets dat niet meer bestaat, wat per definitie een illusie is. Oké, als mijn denkgeest dus in beslag wordt genomen door voorbije gedachten, en alle gedachten over het verleden gedachten zijn over illusies, en alles wat ik zie een projectie is van mijn gedachten, waar is dan datgene wat ik “zie”? Nergens. We zien reflecties van herinneringen van een illusie.

 

De Cursus zegt dat, wanneer we terugdenken aan het verleden of vooruitdenken aan de toekomst, onze denkgeest in feite blanco is, omdat hij niet over iets aan het denken is (2:4). Deze les leert ons op te merken wanneer onze denkgeest in werkelijkheid niet aan het denken is, maar vol zit met wat “gedachteloze ideeën” worden genoemd. Dit is waarom “deze gedachten niets betekenen” (les 4). Om ons open te stellen voor visie moeten we stoppen met het blokkeren van de waarheid met betekenisloze mentale beelden van iets wat er niet is. De eerste stap naar visie is ons bewust worden van de dingen die geen visie zijn – en dat zijn de gedachten die onze denkgeest gewoonlijk vullen.

 

Dit soort oefeningen helpt je een mentaal losmakingsproces op gang te brengen. Je neemt als het ware afstand van je gedachten, zodat je deze kunt observeren. Maak daarbij niet de fout om je denkgeest leeg te willen maken door te proberen je gedachten daaruit te verdrijven. Dat hoeft helemaal niet, want de denkgeest is al leeg! Observeer alleen maar je gedachten en pas deze les toe door te zeggen: “Mijn denkgeest is voortdurend bezig met voorbije gedachten”. Wees bereid niet meer in deze gedachten te investeren en ze niet meer te beschouwen als werkelijk of diepzinnig of belangrijk. Laat ze los, laat ze gaan, wees bereid om te zien dat ze zonder werkelijke betekenis zijn, omdat ze gebaseerd zijn op het verleden en dus op iets dat in het heden niet bestaat. Deze les fungeert als een milde wig, die onze gehechtheid loswrikt aan wat wij menen dat onze gedachten zijn.


Oefeninstructies:

DOEL

Leren dat je denkgeest al zijn tijd besteedt aan leegte, omdat hij altijd bezig is met wat er niet is. Omdat hij nadenkt over niets is hij leeg. Het erkennen van deze leegte schept ruimte voor iets nieuws, namelijk werkelijke gedachten die werkelijke visie zullen produceren.

 

OEFENING

Vier of vijf minuten (drie of vier, als je het oefenen lastig vindt), gedurende enkele minuten.

 

Sluit je ogen, onderzoek je denkgeest ongeveer een minuut, registreer de gedachten die bij je opkomen en benoem de situatie, gebeurtenis of persoon aan wie je denkt.

Zeg: “Ik schijn te denken aan (naam van de persoon/gebeurtenis/situatie), maar mijn denkgeest is voortdurend bezig met voorbije gedachten” (5:2-3).

 

OPMERKING

Als je merkt dat deze oefening bepaalde gevoelens in je oproept, bijvoorbeeld irritatie, pas het idee dan op dezelfde manier toe op deze gevoelens. Dit kan ook behulpzaam zijn bij veel andere lessen.